Rijksmuseum sluit achtdelige serie over Nederlands koloniale verleden af
Met een prachtige beschrijving van de wederzijdse relatie tussen Suriname en Nederland sinds 1600 heeft het Rijksmuseum de achtdelige serie over Nederlands koloniale verleden afgesloten. Het boek ”Ketens en banden” is slotstuk en klapstuk, het hoogtepunt van de serie.
Eveline Sint Nicolaas gidst de lezer door het Suriname van de suiker-, koffie- en katoenplantages, door goud- en bauxietmijnen. Ze brengt de lezer in het bestuurlijke hart van het land, Paramaribo, waar vooral Hollanders de dienst uitmaken. Ze helpt de weg naar onafhankelijkheid te vinden door het moeizame proces van dekolonisatie. Vooral ook probeert ze het Nederlandse verhaal aan te vullen met de versie van de Surinamers, die nooit vroegen om Nederlandse inmenging in hun land.
Zo bezien is het boek evenzeer dieptepunt. Ook in andere delen van de serie komt de pijn, het leed van de slaafgemaakten (wat een veelzeggend woord overigens) aan de orde, maar nergens zo flagrant getekend als hier. Alleen al daarom is dit boek de moeite van het lezen waard. Want moeite kost het soms. De wreedheid, het machtsmisbruik, de geaccepteerde ontucht met de slaven –althans van de zijde van de Hollanders– leert opnieuw dat hier weinig valt te bagatelliseren. Zelfs wie zijn best doet de context van de tijd en de cultuur mee te wegen, ontkomt niet aan een gevoel van machteloze weerzin.
Strafexpedities
Want het beeld maakt niet vrolijk: mensen die tot slaaf gemaakt worden, het slavenleven vol beperkingen, kleinering, vernedering. De strafexpedities waarbij dorpen werden overvallen en platgebrand. Weggelopen slaafgemaakten die de doodstraf ‘verdienden’. Maar dat was niet genoeg. Hoofden werden afgehakt en op een staak gezet en zo tot voorbeeld gesteld.
Dat gebeurde niet alleen in het binnenland, ook in Paramaribo. „De Marron Joosje kreeg een ijzeren haak door zijn ribben geslagen en werd daarmee aan een galg opgehangen met voeten en hoofd naar beneden. (…) Wierai en Manbote werden aan palen gebonden en levend verbrand, terwijl ze ondertussen ook nog levend werden gemarteld doordat er met hete ijzeren tangen in hun lichaam werd geknepen. Lucretia, Ambia, Agia, Gomba, Maria en Victoria werden op kruisen gebonden en levend geradbraakt. Hun hoofden werden op staken aan de Waterkant in Paramaribo neergezet. Met deze gruwelijke straffen wilde men de slaafgemaakten angst inboezemen…”
Er moet inderdaad een ongelofelijke angstcultuur hebben geheerst; maar vooral aan de kant van de blanken. Dat lijkt de enige verklaring voor hun wrede houding. En daarmee ontwikkelden zij onder de slaafgemaakten een haatcultuur.
Hinderlijk steentje
Eveline Sint Nicolaas vraagt met haar boek (impliciet) om meer begrip voor ‘die lastige Surinamers’; dat hinderlijke steentje in de Nederlandse schoen. Want met iets meer begrip valt beter te billijken dat de Surinaamse nakomelingen van de slaafgemaakten hun verleden niet zo gemakkelijk kunnen vergeten als wij Nederlanders wel willen. De Surinamers kunnen maar niet vooruit kijken, de Nederlanders willen nauwelijks achterom zien.
De emancipatie van de Surinamers verloopt moeizaam. In literatuur en kunst blijft er stevige kritiek klinken op de blanke suprematie. De blanke Hendrik Schouten (1745-1801) kiest voor de dichtkunst. Hij is getrouwd met Suzanna en steekt de loftrompet over haar vele deugden en talenten. Helaas wordt Suzanna „nogtans versmaad, veracht” en belasterd.
„Omdat… mijn tong verstijft,
verschrikking wordt mijn deel!
Ik zwijg die schenddaad niet, elk stervling moet die weeten:
Die braave Vrouw, in plaats van Blank te zijn, was Geel!”
De zoon van Hendrik, Gerrit Schouten (1779-1839), kiest ook voor een kunstenaarsloopbaan. Hij geeft de voorkeur aan penseel en tekenpen en volgt het voorbeeld van Maria Sybilla Merian, die ongeveer een eeuw eerder in Paramaribo en op de plantages de dieren- en plantenwereld van Suriname tekende.
Intermezzo’s
Na elk hoofdstuk volgt er een intermezzo, een anekdote over Surinamers die in de loop der eeuwen naar Nederland zijn gekomen. Aanleiding vormt steeds een stuk uit de collectie van het Rijksmuseum. Bijvoorbeeld een schuttersstuk uit 1640, waarop in de schaduw van kapitein Roelof Bicker een donkergekleurde jongen van ongeveer 10 jaar staat; het is de bediende van de kapitein. Op één bladzijde wordt iets geschreven over de komst van Afrikaanse mensen naar Nederland in de 17e eeuw, maar ook over groepsportretten van schutters. Een ander intermezzo gaat over de enige Nederlandse minister ooit van Surinaamse afkomst, Abraham George Ellis. Of over een tekening van een Surinaamse jongen, die werd geportretteerd door Nola Hatterman.
Het boek bevat een groot aantal illustraties en foto’s, onder meer van het houten model van het monument voor Anton de Kom, een soort Lech Walesa van Suriname. De foto dateert uit 2015. Met het boek is 400 jaar gedeelde geschiedenis van Nederland en Suriname tot 272 bladzijden teruggebracht. Soms fragmentarisch; de schrijfster geeft zelf al aan dat er niet altijd voldoende informatie voorhanden was of dat stukken uit de collectie van het Rijksmuseum ontbraken. Het deert niet. Het lezen van wat er wel staat, is voldoende om een vonk te laten overspringen. Want het is waar, Suriname is een van de mooiste landen ter wereld. Wie ziet op de aanwezige grondstoffen weet dat het ook een van de rijkste landen ter wereld is. Wie de politieke en maatschappelijke situatie van Suriname in ogenschouw neemt, erkent dat het een van de meest tragische landen ter wereld is. De weg naar een open, rechtvaardige en veilige samenleving is nog lang.
Boekgegevens
”Ketens en banden. Suriname en Nederland sinds 1600”, Eveline Sint Nicolaas; uitg. Rijksmuseum/Van Tilt, Amsterdam/Nijmegen, 2018; ISBN 978 94 6004 349 9; 272 blz.; € 24,50.