Column: Samen sterk
Als Nederlanders het over de gouden driehoek hebben, bedoelen ze dat bedrijven, kennisinstituten en de overheid nauw samenwerken om tot succesvolle resultaten te komen. Als Aziaten over de gouden driehoek praten, denken ze aan drugs. Historisch gezien was de regio Noord-Thailand, Laos en Myanmar (Birma) immers berucht vanwege de productie van en handel in verdovende middelen. Een door onze kerk gesponsorde hostel staat in het gebied, en we hebben er nog steeds hinder van. De militaire Thaise regering komt regelmatig inspecteren of we geen drugs in de psalmboekjes stoppen.
Ik wil het dit keer niet hebben over het Nederlandse drugsbeleid en de manier waarop ze daar in het buitenland naar kijken. Ik heb al eerder geschreven dat men meestal denkt dat iedere Nederlander op z’n minst ex-gebruiker is. Ik wil het hebben over iets waar we in Nederland amper bij stilstaan, omdat we het vanzelfsprekend vinden. Iets wat we van jongs af aan doen en wat ons sterk en gelukkig maakt. Zoiets als een boterham met pindakaas dus.
De Singaporese minister van Financiën, Heng Swee Keat, was onlangs op bezoek in Nederland. Hij bezocht onder andere TNO en hoorde van de vernieuwingen die plaatsvinden in automatisering, watermanagement en zelfrijdende auto’s. Maar weet je waarvan hij het meest onder de indruk was? Van de manier waarop er samengewerkt wordt. In plaats van elkaar te bijten en te vereten, leek het alsof iedereen met elkaar samenwerkte. Zijn gastheren haastten minister Heng te vertellen dat de gouden driehoek van groot belang is voor de Nederlandse innovatie.
De overheid stelt kaders en, nog belangrijker, stelt de regels bij wanneer dat nodig is. Bedrijven willen vernieuwen en geld verdienen. En kennisinstituten doen ontwikkeling en onderzoek dat van belang is voor bedrijven. Door onderling af te stemmen bereikt Nederland de wereldtop. Het grote aantal Nederlandse patenten is geen toeval. Minister Heng was onder de indruk en vroeg waarom de Nederlanders zo goed samenwerken. Want in zijn eigen land lijkt het soms of iedereen vooral met elkaar wil concurreren. De TNO’ers praatten hem bij over polderen. Molens zijn geen landschapsdecoratie maar dienen om water uit de polders te houden. Dat kost veel geld. Iedereen is verantwoordelijk voor een deel van de polder. Als je niet mee doet, en jouw dijk breekt, verdrinkt immers iedereen. Volgens de TNO’ers is die houding er door de eeuwen heen zo ingeslepen dat we dit vandaag de dag automatisch doen. En het maakt ons gelukkig.
Ik heb er nooit zo bij stilgestaan toen ik samen met mijn vriendjes een hut bouwde. Of me gelukkig voelde als ik op het voetbalveld een balletje trapte. Maar minister Heng was overduidelijk overtuigd. Hij vertelde het weer door toen hij hier vorige week een bijeenkomst moest toespreken. En wenste dat soortgelijke samenwerking hier ook meer zou plaatsvinden.
In Singapore ligt de nadruk immers dusdanig op individueel presteren dat de ander in de eerste plaats als concurrent wordt gezien. Ik heb al eens geschreven dat onze oudste dochter toen ze een paar maanden was gevraagd werd voor een ‘zwemwedstrijd’. Wie het meest spartelt en het leukst lacht, wint. Je babyzwemvriendjes als concurrenten. Dat gaat door in de schooltijd: voor alles is er een ranglijst en gaat het erom individueel de beste te zijn. Afhankelijk van de score van de eindtoets op de basisschool kun je toegang krijgen tot betere middelbare scholen. Waar je meer serieuze competitie hebt.
En het werkt uiteraard ook door op het werk. Individueel gezien zijn mensen over het algemeen slim. En bereid te leren. Tijdens een sollicitatiegesprek onlangs was de eerste vraag die een kandidaat mij stelde welke trainingsmogelijkheden er bij zijn baan hoorden. Zijn cv bevatte al een flink aantal vaardigheden die hij door zelfstudie had verkregen. Als je niet samenwerkt moet je het immers allemaal zelf doen.
Het zal geen toeval zijn dat Singapore pas vorig jaar voor het eerst een olympische medaille haalde. Niet voor een teamsport, maar voor zwemmen. En bij tafeltennis, een andere populaire sport, komt ook niet zo veel samenwerking kijken. De Nederlandse zwemmers en schaatsers doen het ook vooral als individu, maar het feit dat voetbal het populairst is en ieder dorp een voetbalvereniging heeft, zegt veel over onze cultuur. Samen kunnen wij de wereld aan. En het maakt ons gelukkig.
Daar zit dus ook onze kwetsbaarheid. Op individueel niveau kunnen we de concurrentie met slimme Aziaten immers niet aan. Alleen op de wereld overleven wij niet. Niet samenwerken betekent niet voetballen. Alleen met alle hens aan dek kunnen we gouden eieren leggen.
Dr. Dirk de Korne is als adjunct-directeur en universitair docent betrokken bij een academisch ziekenhuis in Singapore. Reageren? rubriekforum@refdag.nl