Column (Jan van Klinken): Onuitwisbaar
Het Algemeen Dagblad brengt een zomerserie waarbij aan lezers de vraag wordt voorgelegd of er vroeger op school leraren zijn geweest die hun leven hebben veranderd. Ik denk dat iedereen wel onuitwisbare herinneringen aan zijn of haar schooltijd bewaart. Die tijd neemt een blijvende plaats in op de harde schijf in onze hersenpan. Bij mij althans wel.
Ik beperk me even tot het vervolgonderwijs. Daar laten opgeschoten pubers hun schroom varen en leggen zij leraren die zo’n troep wilde honden niet baas kunnen blijven genadeloos op de pijnbank. Ik weet nog dat een ons toevertrouwde leraar op zeker moment de weg kwijt was en ten einde raad zomaar een leerling vatte met de vraag wat hij precies had geroepen. „Ik zei o”, was diens reactie. Waarop de leraar in machteloze woede de gedenkwaardige woorden uitriep: „O, dus jij zei o.” Die hebben we nog lang erin gehouden.
Later heb ik met de man best nog wel veel contact gehad en het bleek een ontzettend aardige kerel te zijn. Ik had iedere keer een gevoel van spijt. Hoe kon het toch dat we hem het leven zo zuur hadden gemaakt?
Een van de markantste docenten was Koos Dankers, de broer van Rien, die later naar de Driestar verhuisde. Die liet niet met zich sollen. Als hij de klas binnenkwam en „orde en tucht” riep, wist iedereen hoe laat het was: de luxaflex hing scheef. Behalve Duits gaf hij kerkgeschiedenis. Toen een leerling nog snel voor schooltijd zijn huiswerk doornam en op zeker moment hardop „die stomme kerkgeschiedenis” uitriep, had hij de pech dat Dankers net langskwam. Zelden is er op het schoolplein zo gebulderd.
Op zeker moment kregen we godsdienstonderwijs van een vrijzinnige predikant. Die zei al meteen in de eerste les dat je de Bijbel vooral niet letterlijk moest nemen. Bewijs: Paulus vraagt ergens aan Timotheüs of hij zijn reismantel wil meenemen die hij in Troas heeft laten liggen. Was dat dan ook geïnspireerd? Een vriend en ik protesteerden heftig. Volgens mij was het niet tevergeefs want daarna bleef ons dit soort ketterijen bespaard.
Op een volgende school trof ik een geschiedenisleraar die tot de merkwaardigste figuren behoorde die ik ooit ben tegengekomen. Hij begon altijd direct met dicteren. Dat kon hij desnoods urenlang, en alles uit het hoofd want hij was bijna blind. Hij bediende zich van zeldzaam proza. Sommige zinnen ben ik nooit vergeten. Over Parijs in de 19e eeuw: „De straten misten meer en meer de ruwe liefkozingen van de bezems.” Dat soort ervaringen heeft mijn leven niet veranderd, wel verrijkt.