Column (ds. J. Belder): Streektaal en valse schaamte
„Ie weet ’t ’EERE.” Derk sprak met ieder in zijn eigen taal. Zijn nageslacht schaamde zich ervoor. Vooral met het oog op vrienden en vriendinnen. „Ik bin er een betie deur van slag”, bekende Derk ooit. Hij had gezegd: „Ie ’ebt skone geliek, maar ik spreke mien eigen tale. Thuus en öp ’t uusbezoek. Ik bin mar een eenvoudig mannechien.” Volgens Derk hadden ze geantwoord: „Ze zul’n oe uutlachen um dat krömme praot’n.” Maar toen had hij weer gezegd: „Lachen is gien zunde, uutlach’n wel. Gelukkig begriep God mien, ook zunder staduuswoord’n.”
Dialectverlies gaat mij aan het hart. Eerst verdwenen de streekdrachten, daarna zette de teloorgang van de streektaal in. Klederdracht was boers. Dialect onbeschaafd. Het stond voor plat en dom. „Praat normaal”, gingen we op een dag tegen elkaar zeggen. Inmiddels spreken steeds minder mensen streektaal, dus geven ook steeds minder ouders het door aan hun kinderen, terwijl tweetaligheid een voordeel is bij het aanleren van een nieuwe taal.
Onderzoekers beweren dat hooguit een derde van de ouders nog dialect spreekt met hun kinderen, maar van de kinderen spreekt vermoedelijk nog nauwelijks 5 procent streektaal met de ouders en nog minder met vrienden en vriendinnen.
Nederland was ooit een lappendeken van dialecten. Veel dorpen lagen geïsoleerd, ieder bleef op het dorp. Een leven lang. Uitzonderingen daargelaten. Vandaag zijn we mobiel. We dienen ons zo snel mogelijk het Algemeen Beschaafd Nederlands eigen te maken, of wat daarvoor doorgaat. Alsof dialect onbeschaafd is en je niet beide goed kunt beheersen.
Zelf ben ik eentalig opgevoed. Toen wij vanuit Brabant in de noordwesthoek van Overijssel landden ervoer ik mijzelf als buitenstaander. Streektaal had in die tijd nog een sterk sociale functie. Je was er eerder eigen door met de lokale bevolking.
Zodra het met klederdracht bijna gedaan is, ontstaan er klederdrachtgroepen die het oude culturele verleden voor totale ondergang willen behoeden. Hetzelfde gebeurt nu rond de dialecten. Er mag een toenemende belangstelling voor bestaan, maar dat betreft een kleine groep enthousiastelingen. Vaak ouderen. Alle inspanning ten spijt zal het niet lukken de dialecten te redden. Streektaal zal geen lange toekomst meer hebben.
„Zo giet ’t now”, zou Derk gezegd hebben, vergroeid met de eigen taal en wars van dikdoenerij en „muuilukke woord’n.” En wat mij betreft: „ij ef völkommen geliek.” Of zoals een jonge moeder onlangs zei: „Ik ben keitrots op m’n eigen dialect.” Met weemoed denk ik terug aan eenvoudigen als Derk: „Ie weet ’t ’EERE, ie begriep mien wel.”