Column (Van Klinken): Spuitje
Begin deze week hadden we een monteur over de vloer die zijn vakantie net achter de rug had. Nee, weggeweest was hij niet. „M’n moeder ligt slecht. Ze wilde dat ik bij haar bleef. Dan doe je dat, hè”, lichtte hij toe. Hij vervolgde: „Ze heeft een hersentumor. Ze is 83. Die hele heisa in het ziekenhuis wil ze niet meer. Nu is het eind in zicht.”
Zonder met zijn ogen te knipperen, vertelde hij dat de familie de huisarts om euthanasie had gevraagd. Die had dat geweigerd. „Die doet daar niet aan”, verduidelijkte de monteur. Hij had de naam gekregen van een collega-arts die het wel zou willen doen. Maar ook die poging had niets opgeleverd. Moeder had weliswaar een verklaring in haar nachtkastje liggen, maar dat was niet voldoende.
De ingeschakelde arts vond kennelijk dat de vrouw haar wil als gevolg van de hersentumor niet goed kon uiten of dat er in ieder geval reden was voor gerede twijfel, en had zijn handen ervan afgetrokken. Maar dat pikte de monteur niet. Vorige week had hij de stichting Levenseindekliniek gebeld. Die had gezegd dat ze wel wilde helpen, maar dat er altijd nog een SCEN-arts was die de patiënt wilde zien. Die kon alles nog blokkeren. „Een heel gedoe”, verzuchtte de man. „Moeder zegt toch echt dat ze dood wil; 83 is een mooie leeftijd nietwaar?”
Toen hij weg was en ik het verhaal liet bezinken, bedacht ik dat wij refo’s de huidige euthanasieregeling weliswaar verafschuwen, maar dat het gelukkig toch niet zo is dat er maar een eind wordt raak gespoten. Die tweede arts had zijn twijfels en paste. En zelfs de ingeschakelde stichting kon niet zomaar haar gang gaan. Ook is er een beschermde positie voor weigerartsen, zoals het voorbeeld hierboven laat zien. Dat zijn toch allemaal zegeningen, als je ze zo mag noemen.
Als het om euthanasie gaat, vind ik het voorbeeld nog altijd heel sterk dat hoogleraar Frank Koerselman eens vertelde. Als psychiater werd hij geconsulteerd door een man die als gevolg van een auto-ongeluk in een rolstoel terecht was gekomen. Die vond dat zo verschrikkelijk dat hij niet meer verder wilde leven. Of Koerselman hem een spuitje wilde geven. „Goed”, zei hij, „dat wil ik, maar niet nu, pas over een jaar.” Een jaar later had de man vrede met zijn situatie en was hij dolblij dat de psychiater niet op zijn verzoek was ingegaan. Het verhaal leert ons dat de vraag naar euthanasie vooral voortkomt uit angst voor een situatie –ondraaglijk leed bijvoorbeeld– die zich niet zal aandienen.