Maak studeren en werken voor Wajongers aantrekkelijker
Wajongers moeten in de toekomst daadwerkelijk gestimuleerd worden om te gaan werken of studeren, betoogt Martin van Eerde.
De Nederlandse arbeidsmarkt wachtte al langer op een solide plan om de Wajong te veranderen. De plannen van staatssecretaris Tamara van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om meer duidelijkheid en zekerheid te geven aan Wajongers komen dus als geroepen.
Kort gezegd is de Wajonguitkering bedoeld voor mensen die arbeidsbeperkt zijn door een ziekte of beperking die vóór hun achttiende levensjaar is geconstateerd. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 komen alleen nog mensen in aanmerking voor een Wajonguitkering als ze duurzaam en volledig geen mogelijkheden hebben tot arbeidsparticipatie. Daarnaast bestaan er nog de oWajong (oude Wajong) en Wajong 2010.
Nu is het nog zo dat Wajongers die studeren maar een kwart van hun uitkering houden. Het effect daarvan is vermoedelijk dat Wajongers niet starten met een opleiding of stoppen om vervolgens een volledige Wajonguitkering te krijgen. Door het afschaffen van de studieregeling Wajong 2010 wil de staatsecretaris de ontwikkeling en ontplooiing van Wajongers een boost geven. Laat Wajongers hun volledige uitkering behouden als ze gaan studeren.
Zowel binnen de oWajong als bij Wajong 2010 zijn er belemmeringen die meer werken niet altijd lonend maken. Langer werken is soms zelfs onaantrekkelijk omdat zij er in inkomen op achteruitgaan. Het is al best lastig voor een Wajonger om een reguliere baan te vinden en als ze er een vinden schieten ze er financieel nog niet heel veel mee op. Het wordt pas lonend bij een inkomen van ten minste 70 procent van het wettelijk minimumloon. Van alles wat iemand in de Participatiewet boven deze grens verdient, ziet diegene niets terug in zijn portemonnee omdat het ongeveer gelijk is aan een uitkering. Ook als je er net iets boven zit, kan het nadelig uitpakken voor de huurtoeslag en zorgtoeslag afnemen.
Omgekeerde wereld
Het zou wat ons betreft aantrekkelijker worden als datgene wat een Wajonger verdient tot 70 procent van het wettelijk minimum loon per uur niet meer één op één wordt verrekend met de uitkering. Prima dus dat staatssecretaris de regels voor inkomensondersteuning binnen de Wajong wil harmoniseren om te komen tot één systeem van inkomensondersteuning. Het is de omgekeerde wereld als een Wajonger die gaat werken of meer uren gaat werken, inlevert. Beloon de Wajonger naar rato van zijn inzet.
Verder moeten werkgevers geen belemmeringen ervaren bij het vinden van een Wajongers die beschikken over talenten en capaciteiten die passen bij de bedrijfsactiviteit en dus van toegevoegde kunnen zijn. Daarnaast moeten risico’s tot een minimum worden beperkt. Er zijn al de nodige voorzieningen geregeld in de wet, zoals de mogelijkheid van een proefplaatsing, de no-riskpolis en de loonkostensubsidie.
Ook verdient het aanbeveling dat Wajongers een goede ondersteuning krijgen bij het vinden van werk. Voor Wajongers is het niet eenvoudig om een werkgever te vinden die hun in dienst wil nemen. Ondersteuning op maat is gewenst, omdat ook de problematiek per Wajonger erg kan verschillen. In heel veel situaties vraagt deelname in een reguliere baan ook intensieve begeleiding. Soms moet dit eerst via een stageplek, werkervaringsplek om vaardigheden te leren die nodig zijn in volwaardige baan.
Vaag
Het is de bedoeling dat Wajongers als ze hun werk verliezen langer kunnen terugvallen op hun Wajonguitkering. Nu wordt het als een knelpunt ervaren dat je het recht op Wajong 2010 verliest als je een jaar zelfstandig meer dan 20 procent van het wettelijk minimumloon verdient. Van Ark is echter nog vaag over de wijze waarop dit zal worden gerealiseerd. Het kunnen terugvallen op een Wajonguitkering na het verlies van werk is wat ons betreft nog onvoldoende uitgewerkt.
Zo langzamerhand was de Wajong een molensteen geworden die om de Nederlandse nek was gaan hangen. Al met al is de stap naar een betere en eerlijker Wajong gezet. Nu maar hopen dat de staatssecretaris doorzet met haar plannen.
De auteur is directeur van de christelijke vakorganisatie CGMV.