Deltawerken: ingenieurs en baggeraars werken samen aan huzarenstuk
Nederlanders die niet het fijne weten van het waterbouwkundig huzarenstuk in Zuidwest-Nederland hebben geen verontschuldiging meer. In ”Modern wereldwonder. Geschiedenis van de Deltawerken” laten zes auteurs ons vanuit verschillende invalshoeken en disciplines meegenieten op het punt van moeilijke keuzes, stekelige dilemma’s en mooie resultaten.
Het is indrukwekkend aan welke problemen de ontwerpers het hoofd wisten te bieden. Boeiend ook hoe de maatschappelijke beleving verandert in de ongeveer dertig jaar die de bouw duurt.
Het gevecht van ons land met water werd in 1953 opnieuw actueel door de stormramp. De bescherming tegen overstroming schoot toen overtuigend tekort. Schrijnend genoeg was dat niet nodig geweest.
Plannen
Civiel ingenieur Johan van Veen had de regering al jarenlang gewaarschuwd. Zoals dat vaker gaat met klokkenluiders, kreeg hij geen gehoor. Ooit verzuchtte hij: „Eens zullen we dit land met een zucht van verlichting aan de zee prijs geven.” Veel dijkbreuken in 1953 kwamen verrassend goed overeen met de locaties die Van Veen had willen versterken. Deze Johan was nog altijd in dienst van Rijkswaterstaat toen direct na de ramp een Deltacommissie een herstellingsplan ging maken en hij was de aangewezen secretaris.
Dat die commissie snel met een plan kon komen was niet vreemd. Van Veen had de basisversie al jaren klaarliggen. Bij de eerste planvorming stond veiligheid voorop. Ook niet vreemd, want de schrik zat er duidelijk goed in. Het grote idee was verkorting van de kustlijn door het afsluiten van de zeearmen Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde. Omdat de rivierafvoer van Maas en Waal geborgd moest blijven, kreeg het Haringvliet van meet af aan een beweegbare kering. Voor de Grevelingen en de Oosterschelde was dat niet nodig, daar voorzag het plan in vaste dammen.
Jonge honden
Eigenlijk is er niets heel gelaten van de gebruikelijke gang van zaken bij waterbouwkundige werken. Tot dan traden ingenieurs van Rijkswaterstaat op als ontwerpers en werden aannemers ingeroepen voor de uitvoering. Maar bij de Deltawerken trokken de deskundigen van beide kanten gezamenlijk op. Baggeraars uit Sliedrecht, aannemers en waterstaatingenieurs werkten steeds meer eensgezind samen. Gezien de urgentie en de moeilijkheidsgraad van het werk sprak dat vanzelf.
Er deed zich nog een andere ingrijpende verandering voor. Anciënniteit was belangrijk in waterstaatskringen, maar het hoofd van de opgerichte Deltadienst, Herman Ferguson, brak radicaal met die traditie en belastte begaafde jonge honden zoals Frank Spaargaren en Han Vrijling met grote verantwoordelijkheden. De innovaties waren niet van de lucht en geheel nieuwe technieken en materieel ontstonden. Na de Deltawerken vinden we deze dertigers van toen terug aan de top van een groot ingenieursbureau en als hoogleraar van de TU Delft.
Veranderende plannen
In de jaren 50 had veiligheid zo zwaar gewogen dat aandacht voor ecologie een ondergeschoven kind bleef en het verdwijnen van de visserij in de Oosterschelde voor lief werd genomen. Als werken echter tientallen jaren gaan duren, kunnen beleid en omstandigheden nogal veranderen. De waterkwaliteit achter de dammen en de hele ecologie in het bekken gingen toch zorgen baren. De Deltawerken begonnen ongemakkelijk erfgoed te worden. En de vissers in Yerseke roerden zich ook.
Het boek vertelt hoe zich een veranderingsproces voltrok, versterkt door de binnengehaalde bioloog Henk Saeijs, die ook in latere planfasen niet meer weg te denken was. Er gaat een streep door de nog te bouwen vaste Oosterscheldedam en een nieuw plan ontstaat voor een beweegbare kering. De Brouwersdam is dan al af, maar wordt alsnog voorzien van een spuisluis om zoutwater opnieuw toe te laten tot de Grevelingen.
Opnieuw beginnen
De ontwerpende ingenieurs zien dus de spelregels tijdens het spel veranderen. Het nieuwe plan voor een afsluitbare Oosterscheldekering –we hebben het inmiddels over de jaren 80– wordt een geweldige uitdaging. De ingenieurs moeten helemaal opnieuw beginnen.
Zij hadden de insteek gekozen om van klein naar groot te werken. Eerst korte dammen aanleggen, dan de wat langere damdelen, om op basis van de opgedane ervaring ten slotte de lange vaste dam in de Oosterschelde uit te voeren. Al die ervaring had nu geen waarde meer. Niets van dat leerproces deed er nog toe. Nu was veel nieuw onderzoek in korte tijd nodig, en het mocht wat kosten. Als koningin Beatrix de Oosterscheldekering –het paradepaard van de Deltawerken– uiteindelijk in 1986 in werking stelt, is formeel het Deltaplan voltooid.
Maar de waterstand in de Rotterdamse Waterweg en bij Dordrecht wordt toch te hoog, zodat alsnog het besluit valt om een beweegbare afsluiting in de Nieuwe Waterweg te bouwen. Deze wordt opnieuw een ultieme ingenieursuitdaging, met aan waterstaatzijde de bekwame Hans Huis in ’t Veld. De Nederlandse waterbouwers hadden meegewerkt aan een vergelijkbare kering in Sint-Petersburg en hebben die ervaring duidelijk weten te benutten. De overeenkomst met die kering is groot.
Achterstand
De verhoudingen gingen schuiven. Ooit was de civiel ingenieur het handelsmerk van Rijkswaterstaat. Maar in toenemende mate namen juristen, ecologen en diverse andere soorten doctorandi hun leidinggevende posities over. Dat schuurde wel; de ingenieur stond op achterstand, want zou star zijn en niet kunnen luisteren en communiceren.
De verschuiving werd nog versterkt door het opkomende marktdenken. Rijkswaterstaat werd geacht steeds meer ontwerpwerk uit te besteden aan private marktpartijen en ging het aantal eigen ingenieurs sterk inkrimpen. Waarschuwingen van diverse zijden, zelfs van Tjeenk Willink, de ‘onderkoning’ van de Raad van State, dat je alleen een goede opdrachtgever kunt zijn en producten kunt beoordelen vanuit een grondige eigen expertise, zijn weggewuifd. De deskundigheid van de overheid erodeert dan snel. Op een schril voorbeeld van een gevaarlijke uitwas kon je wachten.
Ontgronding
Bij waterbouwkundige projecten is ontgronding door grote stroomsnelheden altijd een ernstige bedreiging die je alleen kunt voorkomen door een goede bodembekleding. En je moet periodiek controleren of de bekleding blijft functioneren.
Gelukkig zijn de mannen van het eerste uur, inmiddels pensionado’s, nog altijd zeer betrokken en zij hebben de vraag gesteld of de controle nog steeds gebeurt, Frank Spaargaren voorop. Nee dus, er bleken heftige ontgrondingskuilen in de Oosterschelde te zijn. Ze hebben dit ernstige verzuim direct onder aandacht van de Tweede Kamer gebracht. Dat gebeurt als je op ingenieurs gaat bezuinigen. Het boek slaat deze wake-upcall niet over, maar de ingehouden weergave staat niet in verhouding tot de ernst van het gebeuren.
Vanaf dan is er een wending ten goede; het begrip groeit toch dat er een kritische ondergrens is aan de eigen waterbouwkundige kennis.
Werelderfgoed
Dit prachtige boek verdient een hartelijke aanbeveling. Onder regie van de huishistoricus van Rijkswaterstaat, Bert Toussaint, vertellen de auteurs op levendige wijze hun verhaal, variërend van pure waterbouwkunde tot onderwerpen zoals ruimtelijke ordening, toerisme en economie. Dat er kleine overlap in de hoofdstukken zit, stoort niet. Zo kunnen hoofdstukken ook los van elkaar gelezen worden.
De kaft van het boek zou wat voornamer mogen zijn, meer in verhouding tot de boeiende inhoud. In de volksmond bestaan civiel ingenieurs uit ‘natte’ en ‘droge’ civielen, de natte waterbouwers en de droge collega’s van de staal- en betonconstructies en de bewegingswerken. De aandacht van het boek gaat vooral uit naar de natte civielen, waardoor de droge innovaties minder over het voetlicht komen en toonaangevende constructief ontwerpers op de achtergrond moeten blijven. Hun aandeel staat ook voor het grootste deel onder water.
De Deltawerken een modern wereldwonder noemen is wellicht een tikkeltje te ronkend, maar ze zijn zeker werelderfgoed. Nederland moest maar gauw een verzuim goed maken en ze alsnog voordragen voor de Unescolijst.
Boekgegevens
”Modern wereldwonder. Geschiedenis van de Deltawerken”, dr. Eric Berkers, dr. Paul Brusse, dr. Hans Buiter, dr. Willem van der Ham, dr. A. S. van Heezik, drs. Bert Toussaint; uitg. Boom, Amsterdam, 2018; ISBN 978 90 244 2373 6; 448 blz.; € 39,90.