Preekvoorbereiding op zee
De Noordzeevisserij is regelmatig in het nieuws. Maar hoe gaat het er nu eigenlijk aan toe op een kotter? Ds. G. van Zanden, gereformeerd predikant in Urk, verwisselt zijn ambtskleding deze week voor het werkgoed van een visserman. Hij vaart mee op de UK 189 en doet verslag van zijn belevenissen.
Een vissersschip is een soort klooster op zee. Ik heb drie redenen voor die vergelijking. 1: Het is een mannenwereld. 2: Er is wel contact met de buitenwereld, via internet, maar zoals we eerder deze week merkten, is dat niet altijd even betrouwbaar. 3: Zoals er in een klooster de getijden zijn van metten tot en met completen, is er op zee de bel die eens per twee uur luidt om de bemanning bij elkaar te roepen. Er wordt op vaste tijden gebeden en gewerkt (ora et labora). Een voornaam verschil is wel dat er hier geen bier wordt gebrouwen maar vis gevangen.
„Maak je geen zorgen, dominee”, zo stelde schipper De Vries mij voor vertrek gerust. „Tussen de trekken door is er genoeg tijd voor stille tijd.”
Behalve een Bijbeltje heb ik daarom wat stichtelijks meegenomen van Comrie. Omdat mijn collega ds. De Groot komende zondagmiddag afscheid preekt in kerkgebouw De Poort, hoef ik alleen ’s ochtends in de Bethelkerk te preken. Van tevoren heb ik de koster al laten weten dat de Schriftlezing deze keer zal zijn uit Jona 2.
Een betere preekvoorbereiding op die stof dan een weekje op een kotter kan een predikant zich vermoedelijk niet wensen. Dat geldt voor lichaam en ziel beide.
Wat het lichaam betreft: ik snap nu bijvoorbeeld wel waarom Jona zich bij onstuimig weer op zee te ruste legt in het ruim van het schip. Bij storm is het benedendeks het beste uit te houden, liefst languit in je kooi.
Ook wij moesten de afgelopen dagen over een onrustige zee. Het is bijzonder om te ervaren hoe je lichaam daarbij volkomen uit balans raakt. Hoe je bijna opnieuw moet leren om stevig op je benen te staan zonder vaste grond onder je voeten en zonder dat je altijd iets hebt om je aan vast te klampen.
Maar zo is het in het geestelijke ook. Ik denk dat er weinig beroepen zijn waarin je zo nadrukkelijk geoefend wordt in afhankelijkheid en ontvankelijkheid.
Afhankelijk ben je van je scheepje, ronddobberend op een onmetelijke zee. Afhankelijk ben je van de weersomstandigheden die je worden toegeschikt. En ontvankelijk moeten we zijn voor wat de zee –en daarachter de Schepper van hemel, zee en aarde– ons niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand ons doet toekomen.
Voorlopig is dat wat minder dan we hoopten. En toch mogen we tevreden zijn.