Opinie

Verdeling kerkelijke goederen onbestaanbaar

De PKN en de HNHK moeten de goederen die voor de scheuring eigendom waren van ondermeer de Nederlandse Hervormde Kerk in goed overleg verdelen, stelde mr. A. W. Mulderij 29 juni op deze pagina. Mr. drs. J. P. de Man

8 July 2004 11:12Gewijzigd op 14 November 2020 01:24

is het daar niet mee eens en zet kritische juridische kanttekeningen. Zo waren de goederen van Nederlandse Hervormde Kerk niet van de plaatselijke gemeenteleden, maar van de kerk als geheel. Bij alle respect voor mr. A. W. Mulderij moet ik toch stellen dat bij zijn artikel de wens de vader van de gedachte is geweest. Verdeling van kerkelijke goederen na uittreding van ”de bezwaarden” kan niet aan de orde komen. Deze goederen zijn geen eigendom van de leden, doch van de kerk. Wanneer een lidmaat van een gemeente bijvoorbeeld gaat verhuizen naar een andere gemeente en zich om die reden laat overschrijven naar de gemeente van zijn nieuwe woonplaats, kan hij ook niet naar de kerkvoogdij van de vertrekkende gemeente stappen met de vraag of men hem voor wat betreft zijn aandeel wil uitkopen. Evenzo behoeft hij zich in zijn nieuwe gemeente ook niet in te kopen. Datzelfde geldt wanneer iemand voor de kerk bedankt of naar een andere kerk overgaat. Dat wordt ook niet anders wanneer er meerderen deze beslissing nemen en het wordt zelfs niet anders wanneer een groep van uittreders samen een nieuwe kerk gaan stichten.

Geen boedelscheiding
Het bovenstaande betekent dat er geen sprake kan zijn van een boedelscheiding c.q. verdeling van een onverdeeldheid, welke wel aan de orde komt bij bijvoorbeeld een splitsing van twee bedrijven. De kerk kan niet splitsen. Krachtens haar wezen is zij één en ondeelbaar. Een vergelijking met het bedrijfsleven gaat niet op.

Ik constateer overigens dat al de uitspraken die mr. Mulderij aanhaalt het kerkelijk standpunt (van de Protestantse Kerk in Nederland) onderschrijven. Daar moet in zijn algemeenheid nog bij gezegd worden dat een vergelijking met situaties in bepaalde gemeenten van afgescheiden kerken in het verleden reeds daarom niet opgaat omdat het daar een ”keuzekerk” betreft, waarvan men lid is door uitdrukkelijke keuze en toetreding. De structuur en het wezen van de Nederlandse Hervormde Kerk waren/zijn fundamenteel anders. Hier betreft het niet een keuzekerk waarvan men lid is geworden, doch de kerk waarin men geboren is, het erf van het genadeverbond, een planting Gods. Van een boedelscheiding met uitgetreden kerkleden kan geen sprake zijn.

In de loop der tijden heeft de kerk goederen verworven (met name onroerende zaken). Deze goederen behoren aan de kerkelijke gemeenten en derhalve mede onder toezicht van de landelijke kerk. Deze goederen dienen te worden aangewend voor de verkondiging van het Evangelie en de voortgang van het kerkelijk leven zowel voor de plaatselijke kerk als ook voor de landelijke kerk (via afdrachten).

Het is de taak van de kerkvoogdij (thans de kerkrentmeesters) om deze goederen daartoe te beheren en tot het gemelde doel aan te wenden. Zulks gedurende de tijd van hun ambtsuitoefening. Wanneer zij op een gegeven moment terugtreden, nemen anderen die taak over. Kerkvoogden en beheerders treden op een gegeven moment terug, maar het kerkgoed blijft.

De Hoge Raad heeft in het arrest in de beheerskwestie van 19 december 2003 bepaald dat de plaatselijke gemeenten gebonden zijn aan de regels van de landelijke kerk (het statuut, de kerkorde). Dat betekent in ieder geval reeds dat het geen enkele kerkvoogdij of gemeente is toegestaan om deze goederen aan de gemeente c.q. aan het geheel der kerk te onttrekken en deze vervolgens in een andere kerk c.q. gemeente onder te brengen.

Toezicht op beheer
Het centrale toezicht op het beheer heeft oude wortels. Ingevolge het Algemeen Reglement van 1816 benoemde de koning zich tot opperkerkvoogd. Toen de overheid uit het kerkelijk leven was teruggetreden, is dit toezicht op het beheer overgegaan op het college van toezicht, mede ter waarborging van de uniformiteit bij het beheer van de kerkelijke goederen.

Overigens waren ook gemeenten met vrij beheer bepaald niet gerechtigd om bijvoorbeeld de goederen van een gemeente zomaar buiten de kerk te brengen. Dat zou hen aansprakelijk maken wegens wanbeheer.

Overigens is sedert enkele jaren het beheer der goederen geüniformeerd overeenkomstig de kerkorde van 1951, hetgeen door de rechter is bekrachtigd. (Nota bene dezelfde kerkorde als waarop de bezwaarden zich willen baseren.) Hiermee is niet alleen de eenheid en de heelheid van de kerk, doch ook van de kerkelijke goederen gegeven. Het is uitgesloten en ondenkbaar dat de burgerlijke rechter dit thans weer zou gaan terzijde stellen naar aanleiding van de vordering van de bezwaarden.

Meerderheid
Hier maakt mr. Mulderij weer een grondige denkfout, doordat hij suggereert dat per gemeente alsnog een besluit zou moeten worden genomen. Er is een keer een besluit genomen, namelijk op 12 december 2003. Bij dit besluit heeft de hervormde synode besloten dat de Hervormde Kerk zich voortzet in de PKN. Dit besluit is door de synode genomen als vertegenwoordigster van al de gemeenten. Het besluit is geheel wettig genomen, want met de vereiste gekwalificeerde meerderheid van tweederde der stemmen. Daaraan zijn derhalve al de gemeenten gebonden. Zie immers ook het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2003. Dit zal iedere rechter zonder meer eerbiedigen. Wie niet in de PKN wenst te blijven, zal op persoonlijke titel voor de kerk moeten bedanken, hetgeen nagenoeg nog nergens is geschied.

Wat mr. Mulderij suggereert is dan ook onbestaanbaar, namelijk dat per gemeente aan de hand van de getalsverhoudingen naar evenredigheid een verdeling van de goederen zou moeten plaatsvinden. Dat is in strijd met het (hervormde) kerkrecht en eveneens met het burgerlijk recht, waarbij dit kerkrecht wordt geëerbiedigd, hetgeen onder meer blijkt uit het arrest van 19 december 2003.

Jurisprudentie.
De door mr. Mulderij aangehaalde jurisprudentie bevestigt overigens geheel hetgeen ik hier boven heb geschreven. Zelfs de rechtbank te Groningen overweegt bij haar vonnis uit 1993 dat in aanmerking dient te worden genomen wie als enige voortzetting van de ongedeelde kerk moet worden beschouwd. Het is evident dat de uittreders niet de kerk voortzetten. Al de conclusies van mr. Mulderij gaan ervan uit dat dit wel zo zou zijn. Daarmee komt iedere grond aan zijn conclusies te ontvallen.

Voeg hier nog bij het arrest van de Hoge Raad in een eerdere Katwijkse kwestie en de daarbij gestelde vraag bij welke partij de wil aanwezig is om zich los te maken van de kerk. Het is evident dat het de bezwaarden zijn die zich niet willen voegen in het wettig besluit van 12 december.

Het is ook absoluut niet vol te houden dat het motief voor de uittreding zou zijn een verschil in geloofsopvatting. Zulks mede gezien het feit dat de meerderheid der predikanten met dezelfde prediking uitdrukkelijk binnen de PKN wensen te blijven en dat bovendien de belijdenisgeschriften in de kerkorde verankerd liggen. Wanneer de bezwaarden dan nog een verschil in geloofsopvatting suggereren, is dit aan geen enkele rechter uit te leggen. De rechter zal hier ook niets mee doen.

Daarbij spreekt nog temeer het feit dat de kerk al het nodige heeft gedaan en zelfs tot het uiterste is gegaan om de bezwaarden binnen boord te houden. Als men er dan niettemin toch uitgaat, is en blijft zulks voor hun eigen verantwoordelijkheid.

Geen overleg
Mr. Mulderij geeft zelf met zoveel woorden reeds toe dat de bezwaarden in hun procedure bij de rechter weinig kans maken. Vandaar dat hij de procedure wil omzeilen en voorstelt dat in alle gemeenten waar bezwaarden zijn men om de tafel zou moeten gaan zitten voor wat hij noemt „zakelijk overleg.” Dit overleg kan en behoeft er niet te komen, want er behoeft niets te worden verdeeld. Wie wil heengaan, mag gaan, doch zonder medeneming van recht op naam of goederen.

Ook het argument van redelijkheid en billijkheid mag de stellingen van mr. Mulderij niet baten. Redelijkheid en billijkheid zijn geen toverwoorden waardoor een rechter alle kanten op zou kunnen. Als mr. Mulderij deze woorden nu toch noemt, pleiten deze temeer voor het standpunt van de kerk. Wanneer, zoals we nu zien, in vele gemeenten kleinere of grotere aantallen mensen afhaken, betekent dit dat de overblijvenden het financieel zwaarder krijgen om het kerkelijk leven te continueren. Het draagvlak wordt kleiner. Daarom is het van groot belang dat men dan in ieder geval de kerkelijke goederen ongeschonden en ongedeeld tot zijn beschikking kan houden als vaste inkomensbronnen.

Breedte
Mr. Mulderij maakt nog een kapitale fout doordat hij de gemeenten in hun volle omvang miskent. Iedere gemeente bestaat uit een kern, een rand en nog een geheel veld dat daarbuiten ligt dat eveneens binding met de kerk heeft. Dit betekent dat een aantal uittreders altijd slechts een gering percentage vormt van het geheel der bij de kerk betrokkenen.

Er zijn bovendien geen juridisch relevante criteria te stellen voor meelevendheid. Daar kan een rechter ook niets mee. De belangen van allen die als kerkelijk (hervormd) te boek staan, zijn in het geding. Uittreders schijnen deze groepen te willen veronachtzamen, hetgeen bepaald niet redelijk en billijk is.

De vergelijking met een kerkelijke kwestie in Zuid-Afrika gaat niet op. In de eerste plaats is de kerkelijke structuur van de Zuid-Afrikaanse kerken anders. Voorts is zowel het kerkelijk recht als het burgerlijk recht in Zuid-Afrika niet te vergelijken met het Nederlands burgerlijk recht en het kerkelijk recht in Nederlandse kerken. Ten slotte ligt Zuid-Afrika ver buiten Nederland en zelfs ver buiten Europa.

De auteur is advocaat te Rosmalen en gaat als kandidaat voor in kerkdiensten in hervormde gemeenten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer