Klare taal: Precisiewerk tot op de keper
Vroeger op het dorp voetbalde ik veel. Met enige regelmaat deed je dan dienst als ”kieper”. Of, zoals wij dat zeiden, je stond ”op kiep”. Wist ik veel dat die aanduiding voor ballentegenhouder uit het Engels kwam. En dat je dus in een brief moest schrijven dat jij in die wedstrijd de ”keeper” was, die de hele tijd ”op keep” had gestaan en die volgens velen mooi had ”gekeept”.
Later, in het universitaire wereldje, hoorde ik een uitdrukking die ik direct met het voetbalspel uit mijn jeugd in verband bracht. „Op de ”keeper” beschouwd is het zo dat gezegd moet worden dat weliswaar enerzijds…” Ik hóórde dat de hoogleraar met zijn gezwollen taalgebruik en brallende rrr ”keeper” zei (dus met een ee), maar ik verbond het direct met dat jongetje tussen die grote doelpalen, de ”kieper”.
Nog weer later had ik de euvele moed om ook zelf deze uitdrukking eens te praktiseren. Alleen moest ik er erg voor oppassen om niet ”op de kieper beschouwd” uit mijn mond te laten rollen… Pas onlangs kwam ik erachter dat de hoogleraar geen ”keeper”, maar ”keper” had gezegd. En dat de uitdrukking om aan te geven dat je iets van nabij bekijkt niets van doen heeft met de doelman op het voetbalveld.
De term ”keper” komt oorspronkelijk uit de bouwkunde. Al in de 13e eeuw is er sprake van dat men van plan is „tgasthus te deckene met tieghelen ende kepere”, dat wil zeggen: het gasthuis te bedekken met dakpannen en dakspanten. Het gaat dus om de schuine balken van de kap van een gebouw. Een oude uitdrukking luidt dan ook: ”Het raakt kepers noch hanenbalken”. Dat wil zeggen: het lijkt nergens op, het is onzin, slecht werk. Ook een hijsblok van twee schuin tegen elkaar staande masten heette vroeger een ”keper”. En naar analogie daarvan wordt een omgekeerde V op een schild –de chevron– ook wel een ”keper” genoemd.
”Keper” komt van het Latijnse ”caper”, dat zowel geitenbok als schoorbalk kan betekenen. De kruiswijs geplaatste dakspanten staan als twee bokken tegen elkaar op. Het verkleinwoord van ”caper” is ”capreolus”, waar ons ”capriool” vandaan komt. Wie capriolen maakt, haalt gekke streken uit, ofwel: maakt bokkensprongen.
Maar vanwaar dan de uitdrukking ”op de keper beschouwd”? Daarvoor moeten we naar de weverij. Ook het visgraatmotief in een weefsel heet een ”keper”. Dat krijg je door de inslagdraad over of onder meer dan één kettingdraad te laten gaan. Wil je vervolgens bekijken of het weefsel grof of fijn is, dan haal je de inslagdraad iets terug en kun je „een dinck op den uyttersten draet ondertasten.” Ofwel: op de keper beschouwen. Dus: heel nauwkeurig bekijken.
Niks geen springend jongetje tussen twee doelpalen. Hoewel… Ook dat is soms precisiewerk.