Column: Moet Psalm 11 een andere melodie krijgen?
De geschiedenis herhaalt zich. Al aan het begin van de 17e eeuw klinkt in ons land binnen de Gereformeerde Kerk het geluid dat veel melodieën in Datheens psalmboek (1566) te moeilijk zijn.
Zo dient de Drentse predikant Patroclus Römeling in 1619 op de Dordtse synode een gravamen in waarin hij ervoor pleit om het aantal melodieën drastisch terug te brengen. De grote hoeveelheid zangwijzen zorgt er namelijk voor „dat de schone schatkiste der 150 psalmen ende andere gesangen bei de meiste Menschen sonder sleutel is.” Het voorstel wordt in Dordt wegens tijdgebrek niet besproken, maar het idee om alle psalmen op in totaal zo’n twintig à dertig melodieën te zingen, komt in de 17e eeuw op allerlei manieren terug. Ook rond de invoering van de Staatsberijming van 1773 klinkt de klacht over de moeilijke Geneefse melodieën.
En heden ten dage leeft de gedachte nog steeds dat het probleem van de onbekende psalmen opgelost kan worden door makkelijker melodieën te introduceren. Vorige maand stelde ds. K. Hoefnagel in het christelijke gereformeerde orgaan Bewaar het Pand dat bijvoorbeeld Psalm 11 en 88 vanwege hun wijs onbekend blijven. Hij stelde het „onbegrijpelijk” te vinden dat sommige psalmen een „ongemakkelijke melodie” hebben en riep musici daarom op eens te kijken of bijvoorbeeld Psalm 11 geen „makkelijke melodie” kan krijgen.
Mijns inziens zijn er ten minste vier argumenten te noemen om niet in deze redenering mee te gaan. Allereerst: ons psalmboek met z’n 124 verschillende psalmmelodieën gaat rechtstreeks terug op het Geneefse Psalter van 1562, dat kerkhistorisch en cultureel een uniek monument is. Dat vraagt om veel respect. Bovendien –het tweede– verbindt dit monument over landsgrenzen heen gereformeerden met elkaar. Ook calvinisten in Frankrijk zingen Psalm 88 op de gewraakte melodie. Op die oecumene moeten we zuinig zijn. Daar komt –ten derde– bij dat de eeuwen door niet steeds dezelfde melodieën als lastig worden ervaren. Römeling noemt in de 17e eeuw de Psalmen 18 en 19 „tamelyk moeilijk” – melodieën die heden ten dage geen probleem opleveren. En in de 16e eeuw worden de melodieën van Psalm 12 en 137 gebruikt voor nieuwe liederen – psalmen die bij ons tot de onbekende worden gerekend. Het laatste: zijn de melodieën van Psalm 10 en 11 echt zo veel moeilijker dan die van Psalm 8 en 9? Ik meen van niet: het gaat om dezelfde soort dorische melodieën. De téksten zorgen er echter voor dat we de laatste twee vaker en dus makkelijker zingen, terwijl de eerste twee weinig klinken en dus moeizaam gaan.
Melodieën aanpassen is dus wat mij betreft geen optie, en ook niet nodig. Alle psalmen zijn te zingen. Gewoon zo vroeg mogelijk beginnen met aanleren en blijven oefenen. De jeugd kan heel wat aan.