Column (Gert van de Wege): Onkruid
tekst Gert van de Wege
Tuinieren doe je om je hoofd leeg te maken, zegt men weleens. Zou het echt? Het hoofd van de tuinier raakt helemaal niet leeg tijdens zijn werk. Kleuren en vormen, gezang, gezoem en de geur van blad en bloem dringen zich aan hem op. Nog los van allerlei zinrijke gedachten. Staat daar nu óók nog een brandnetel? Die pioenroos moest eigenlijk al opgebonden zijn. Zal ik de guldenroede er nu maar eens echt definitief uithalen?
Maar misschien bedoelt men juist dat: dat tuinieren ertoe leidt dat je alleen maar denkt aan het werk dat je onder handen hebt. Nadenken over iets anders lukt alleen bij werk dat zelf geen denkkracht vereist, zoals het verwijderen van onkruid tussen stoeptegels. En zelfs dan geldt: het mes dat je hanteert, graaft dieper dan je gedachten.
Immers: komt er dan eens iets wat op een echte gedachte lijkt, dan is het meer een soort refrein, een bezweringsformule – zoals in mijn geval de zin: „Het onkruid wint het laatst gevecht.” Hier thuis houden we die regel graag voor aan al te secuur tuinierende familieleden, maar ook voor mijzelf is hij een nuttig medicijn.
Want het is waar: het mos is volgend jaar gewoon weer terug, de winde zal weer wapperen boven de andere borderplanten, de paardenbloem zal weer staan pluizen in het gras. (Moge de Japanse duizendknoop aan ons voorbijgaan!) We kunnen ze bestrijden, maar niet overwinnen; terugdringen, maar niet vernietigen. En dat is een wetenschap die bescheiden maakt, die voorkomt dat je streeft naar perfectie, naar een utopie die je komt te staan op levenslange kramp.
„Het onkruid wint het laatst gevecht.” De regel is van Ida Gerhardt, en het gedicht waarin hij staat, heet ”Lof van het onkruid”. Beton en asfalt, de stoomwals, een bom – ze staan in dit gedicht voor de mens die zijn omgeving ontwricht en probeert eronder te krijgen. Maar het lukt niet. Wij hebben niet het laatste woord.
Achter de stoomwals valt weer zaad: / de bereklauw grijpt om zich heen. / En waar een bom zijn trechter slaat / is straks de distel algemeen.
Het gedicht lijkt een socialistische strekking te hebben (waarbij het onkruid op „millioenen” ontrechten slaat), maar daar trek ik me niet zo veel van aan. Gerhardt zingt de lof van het onkruid, en daar betrekt ze zelfs de Schepper in van al wat leeft:
Godlof dat onkruid niet vergaat. / Het nestelt zich in spleet en steen, / breekt door beton en asfalt heen, / bevolkt de voegen van de straat.
Tuinieren om je hoofd leeg te maken? Misschien dan toch: leeg van al te grote ambities, van de hang naar het volmaakte. Tuinieren helpt om te beseffen dat we de wereld niet naar onze hand kunnen zetten. Het wijst een mens zijn plek, en dat is goed.