Enne Koens schrijft indringend portret van de gepeste Vincent
Vincent is iemand om in je hart te sluiten. Op school is hij een buitenbeentje. Na schooltijd wachten pestkoppen hem op. Zijn overlevingsblikje –bíjna compleet– met spullen zoals waterafstotende lucifers en paracetamol is zijn grootste bezit. Vincent is slim genoeg om door te hebben dat anderen hem afwijkend vinden. Zijn ouders stuurden hem al eens naar een psycholoog, „maar ik ben er niet normaler van geworden”, zegt Vincent.
De manier waarop auteur Enne Koens deze jongen neerzet is prachtig. Je kruipt in het ontroerende ”Ik ben Vincent en ik ben niet bang” in de huid van een kind dat niet goed weet hoe hij moet zijn zoals de anderen. Je voelt zijn strijd, huivert met hem mee, maar je ziet tegelijk dat hij geen sneu zielenpietje is. Steun vindt hij bij zijn oppas Charlotte, de enige die van het pesten afweet. En hij valt terug op vier denkbeeldige dieren, een veulen, een eekhoorn, een tor en een worm, waarmee hij veel praat. Op wat filosofische spitsvondigheden na voegen die scènes niets toe (en zeker niet als de dieren een enkele verbasterde vloek in de mond nemen).
Voor de best spannende plot zijn ze sowieso van ondergeschikt belang: hoe gaat Vincent het schoolkamp overleven? Het stoere nieuwe klasgenootje De Jas (Jasmijn), met wie een ontluikende vriendschap ontstaat, krijgt een belangrijke rol („cool zijn is een trucje”, zegt ze) en Vincent gaat zijn overlevingsspullen hard nodig krijgen. Het boek eindigt in een wat happy-enderige stroomversnelling. Desondanks is Vincents indringende verhaal de moeite waard.
Boekgegevens
Ik ben Vincent en ik ben niet bang, Enne Koens; uitg. Luitingh-Sijthoff, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 245 7861 0; 183 blz.; € 14,99.