Enig juiste antwoord op Gods Woord is geloof
Zijn pleidooi voor een zuivere prediking (RD 6-4) riep diverse reacties op. Daarom geeft Theo Post een nadere toelichting. Hij neemt de doop als uitgangspunt.
Goed beschouwd is het verbazingwekkend dat er geen bakstenen door de kerk vliegen als de dominee met het doopformulier begint. „Deze lieve baby”, ik zeg het met mijn eigen woorden, „is vervloekt, verdient alle mogelijke onheil, ja, is het waard om voor eeuwig verdoemd te worden.” Maar niet minder verbazingwekkend is het dat de ouders niet in zwijm vallen van verwondering en aanbidding, als God daarna Zijn liefdeshart ontsluit. „Van dit kind wil Ik de God en Vader zijn!” In de kerk is water en geen vuur. „In dit water ben je rein, heilig als de engelen in de hemel.”
Zo spreekt God met twee woorden, als twee donderslagen: dood en leven, Adam en Christus, Wet en Evangelie. Denk deze twee lijnen als een kruis. Op het snijpunt woont onze God, in Christus geopenbaard. Vlees en bloed moeten hier bezwijken. Geen mens kan er (in zichzelf) bestaan. Hier wordt de mens opnieuw geboren. Het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw.
Na een ogenblik stilte beginnen wij mensen te praten. Heel vroom vragen wij ons af: „Wat zou God bedoelen?” We gaan dogmatiseren en maken ruzie. Waarom? Wij zoeken een modus vivendi, een manier van overleven voor onze oude mens.
In een diagram kun je kerkelijk Nederland met twee assen in kaart brengen. Aan de ‘rechterkant’ klampen we ons vast aan de Wet. Er is zelfs angst voor het Evangelie. „Pas op dat je je niet bedriegt.” Aan de ‘linkerkant’ omhelzen we het Evangelie. Twijfel is zonde, want we zijn „een parel in Gods hand.” Gods heiligheid is niet in beeld.
Opmerkelijk is het dat de zorgeloosheid toeneemt naarmate we verder van het snijpunt van de twee assen verwijderd zijn. Rechts zegt: „God moet het doen!” en houdt zich overeind met wat regeltjes en wetjes. Links zegt: „God is liefde!” en geniet van de ruimte voor de wereld en het vlees. In beide posities offeren we God op onze eigen hoogte. Het is zelfhandhaving en daarom vijandschap tegen God.
Geloof
Welk antwoord verwacht God op Zijn spreken? Een drievoudig „amen”: met ons hart, onze mond en onze levenswandel. Dit drievoudige „ja” heet geloof. Door dit geloof ben je zalig (Rom. 10:10). Het is kinderlijk eenvoudig (Micha 6:8). Geloof is gehóórzaamheid. Het steunt op Gods Woord alleen.
Wat is onze doodstaat? Dat ons hart boordevol wantrouwen zit tegenover God. Maar God daalt tot ons af. Hij noemt Zijn belofte een verbond, een testament, dat vastligt in de dood van Zijn Zoon. En alsof dat nog niet genoeg is, zet Hij in de doop als het ware Zijn handtekening eronder: „Alsjeblieft, dit alles is voor jou!” (vgl. Calvijn, Inst. 4.14.6).
Een kind kan begrijpen dat hier de vraag of God het wel meent een list is van de vorst der duisternis. En als we zeggen: „Dit geldt alleen voor Gods volk”, maken we het spreken van God krachteloos. Dan dwingen we de mensen om éérst in zichzelf op zoek te gaan naar de vruchten van de wedergeboorte. Dit is geen geloof, maar zoeken naar tastbare bewijzen.
Alleen God wekt doden op. Dat doet Hij door Zijn Woord en Geest. Vergelijk het met de woestijn. Zonder water is alles dood. Maar als het gaat regenen, weet je niet wat je ziet. De woestijn gaat bloeien als een roos. Ondertussen is die woestijngrond volkomen afhankelijk. Zodra het water verdampt is, verdwijnt alle leven. Zo werkt God, zonder ons in ons.
Droom
De twee woorden van God zijn niet los verkrijgbaar. Dat laat de doop (in de oorspronkelijke vorm) mooi zien. Ik kan niet gereinigd worden zonder onder te gaan. Maar ook: als ik onderga, word ik gereinigd.
De kennis van onze ellende is dus niet een lange donkere tunnel naar de verlossing. Dankzij Christus is zij de keerzijde ervan. Stervend aan mijn eigengerechtigheid word ik door het geloof één met Hem, Die om mijnentwil tot zonde is gemaakt, omdat Hij mij zo uitnemend heeft liefgehad. Christus kan ik nooit tegenvallen. Mijn ongeloof is dat ik mijn hele leven (ook na ontvangen genade) tegen deze waarheid vecht. We proberen er immers nog wat van te maken? Zalig zijn de mensen die failliet gaan, want hunner is het koninkrijk der hemelen.
Alleen in dit kruis zijn wij één. Elke profilering is uit den boze. O, Geest, doorwaai Uw hof en realiseer een blijde droom! In het 501e jaar na de Reformatie keerden alle protestantse kerken van Nederland terug tot de zuivere bron. Ze haalden de naambordjes van de kerkmuren en verbrandden die op een grote hoop. Zij lachten, juichten, zongen. Toen hieven zelfs de heidenen aan: „De Heere heeft hun wat groots gedaan!”
De auteur is docent in het voortgezet onderwijs.