Goed geschiedenisonderwijs stimuleert wederzijdse tolerantie
Bij geschiedenisonderwijs moet het niet alleen om historische kennis en begrip gaan, maar evenzeer om burgerschapsvorming en waarden en vaardigheden als kritisch denken en wederzijds respect. EUROCLIO, de Europese Vereniging voor Geschiedenisonderwijzers, probeert dit in Europa over te dragen en haar aanpak is waardevol gebleken, stelt Joke van der Leeuw-Roord, stichter en speciaal adviseur van de vereniging.
Welkom op het Merelveld. Het enorme monument waar Slobodan Milošević op 28 juni 1998 zijn beruchte toespraak hield ter gelegenheid van de 600 jaar herdenking van de Slag op het Merelveld, is nu een desolate plek, omgeven door prikkeldraad en camera’s, om de Kosovaarse jeugd ervan te weerhouden het te vernielen. Verderop is nu de herdenkingsplaats gecreëerd, waar de sultan zou zijn omgekomen. Het ziet er oud en authentiek uit, maar is volledig fake. Het vertelt het verhaal van het Merelveld vanuit het perspectief van de huidige machthebbers in Kosovo.
Mijn leven veranderde volledig toen ik deelnam aan het door de Raad van Europa georganiseerde symposium ”History Teaching in the new Europe”, dat plaatsvond in Brugge van 10 tot 13 December 1991. Het was de eerste keer dat historici en geschiedenisdocenten vanuit Oost- en West-Europa onder de paraplu van de Raad bijeenkwamen. De collega’s uit de ex-communistische landen waren zich toentertijd terdege bewust van het misbruik van de Marxistische ideologie bij de studie en het lesgeven over het verleden. Ze hadden veel belangstelling voor een nieuw zicht op hun verleden.
De collega’s uit West-Europa hadden hele andere zorgen. Geschiedenis werd in West-Europa gezien als een saai schoolvak, waarvan het nut bij elke onderwijsvernieuwing ter discussie werd gesteld. Een paar jaar later noemden een aantal leerlingen uit Duitsland het zelfs een ”hassfach”, een gehaat vak. De aanwezige West-Europese collega’s vonden dat geschiedenisonderwijs uitdagender zou moeten worden. Het zou ook meer over Europa moeten gaan, en dan niet alleen de negatieve aspecten moeten benadrukken, zoals oorlogen en dictators.
Volgens het verslag van het symposium belichtte de samenkomst een paradox: Er was gebrek aan belangstelling bij de leerlingen voor geschiedenis, terwijl er tegelijkertijd een vernieuwde belangstelling onder het grote publiek kwam. Men was het er over eens dat de oplossing lag in een meer moderne benadering van geschiedenisonderwijs en een herziening van de doelen ervan.
Naar aanleiding van deze conferentie werd EUROCLIO opgericht, the European Association of History Educators. Binnen een jaar waren hierin zeventien geschiedenisonderwijsvereningingen uit veertien landen, voornamelijk West-Europese, bij elkaar.
Emotioneel
De Raad van Europa zette na 1991 een enthousiast tijdschema van programma’s op die doorgaans, maar niet helemaal alleen, op Centraal- en Oost-Europa waren gericht. Het eerste was ”The New Europe (1989-1998)”, vervolgens kwam ”Learning and teaching about the history of Europe in the 20th century (1997-2001)” en de laatste was ”the European dimension in History teaching (2002-2006)”. EUROCLIO werd uitgenodigd om zijn expertise te delen. Ik heb daardoor in de periode tussen 1994 en 2005 vele reizen door Centraal-, Oost-, Zuidoost-Europa en de Kaukasus gemaakt met experts van de Raad van Europa om onze expertise te delen op het gebied van bijvoorbeeld lesgeven, curriculum- en schoolboekontwikkeling en lerarenopleiding.
Ik liep soms rond als Alice in Wonderland, geschiedenis was in deze landen, in tegenstelling tot West-Europa, een vak vol van emotie met veel boosheid, slachtofferschap, scheldpartijen en soms trots. In Finland in 1995 had ik eigenlijk mijn eerste ervaring met een West-Europees land waar geschiedenis, niet gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog, zeer leefde. Het bleek dat de Burgeroorlog van 1917-1918 het heden nog beheerste, en regelmatig tot hevige emoties leidde.
EUROCLIO kreeg zelf ook de kans activiteiten te organiseren die collega’s de gelegenheid gaven over de grenzen kijken. We organiseerden nascholingsconferenties met Vlaanderen en een Europees publiek over de Potsdam Conferentie in 1945 en Philips II. Het waren de eerste vingeroefeningen met Europese multiperspectiviteit, zonder dat er emotie mee gemoeid was.
Helaas verflauwde de belangstelling van de politiek voor Europa snel en veranderde de geldstromen. De concentratie kwam te liggen op Centraal- en Zuidoost-Europa. In vele opzichten was dat een gemiste kans. Pas de laatste jaren komt daar verandering in. Donoren kozen ook voor andere doelen. Was het doel aanvankelijk het brengen van democratie, later richtte men zich vooral op Europese conflictbeheersing en verzoening. Het was aan EUROCLIO om dit zo te vertalen dat het de vakdiscipline van zoeken naar objectiviteit en feitelijkheid niet al te veel geweld aandeed en er mooie geschiedenisonderwijsprojecten van te maken viel.
Historisch verhaal
De activiteiten van de Raad van Europa in Centraal-, Zuidoost-Europa in de periode tussen 1995 tot 2005 leidden tot een aantal observaties. Er was weinig verandering onder de beroepsgroep, de meeste wetenschappers en docenten hadden hun posities behouden. De wetenschappers hadden eigenlijk geen interesse voor docenten en leerlingen, het ging hen louter om de inhoud van het vak. Didactiek en pedagogiek speelden geen rol. Daarbij leek er vaak een volledig gebrek aan bewustzijn dat een historisch narratief gebaseerd is op interpretatie van (gekende) feiten; feiten stonden gelijk aan de waarheid.
„Politici worden historici, zodra ze verkozen zijn.” Dit zei een historicus uit Moldova tijdens een bijeenkomst in september 2016. In de jaren negentig waren politici en historici emotioneel en fanatiek op zoek naar een nieuw nationaal verhaal gebaseerd op ”de waarheid”. De interne diversiteit en grensgeschillen waren serieuze problemen, waar men grote moeite mee had. Minderheden en migranten ontbraken in dat verhaal. De Joodse geschiedenis was eigenlijk volledig onbekend, evenals de Shoa. De mensen in die regio waren immers allemaal slachtoffer van de fascisten. Conflicterende interpretaties werden niet of nauwelijks geduld, een vreedzame dialoog was eigenlijk onmogelijk. Lokale politici en historici dachten aanvankelijk dat het schrappen van communistisch vocabulaire en het toevoegen van een nationaal verhaal al voldoende zou zijn. Maar snel groeide het bewustzijn dat er meer moest veranderen. Het leidde tot een snelle opeenvolging van geschiedeniscurricula, vaak door achtereenvolgende politieke veranderingen. Inmiddels lijkt het erop dat een vergelijkbaar proces over de hele wereld gaande is: geschiedenis is overal emotie geworden.
In de bijeenkomsten van de Raad van Europa deden we eigenlijk weinig samen met lokale historici en docenten. De opbrengst van het werk was zeer beperkt.
Toch was er ook een duidelijk positief effect: er ontstond een netwerk van historici en docenten die zeer geïnteresseerd waren in vernieuwingen van hun vak. Deze docenten waren ongelooflijk gemotiveerd, ondanks een volledig gebrek aan hulpmiddelen en een fatsoenlijk salaris. EUROCLIO besloot zich te richten op deze docenten, lerarenopleiders, didactici, pedagogen en ook academische historici, die geschiedenisonderwijs wilden ontwikkelen dat betekenisvol voor leerlingen zou zijn. Hun leerlingen waren doorgaans zeer geïnteresseerd in geschiedenis, bij hen was een sterk anticommunistisch en nationaal bewustzijn, dat laatste doorgaans gebaseerd op de apocriefe geschiedenis van thuis.
Vertrouwen
In plaats van hen te vertellen wat anders moest, besloot EUROCLIO gezamenlijk te werken aan lesmateriaal dat tot vernieuwing zou kunnen leiden. Er werd geen curriculum meer van boven opgelegd, maar vanuit het veld gewerkt. De onderwijsmaterialen zou je kunnen omschrijven als ”meesterproeven”. Donors wilden dolgraag dat de materialen ook echt in de klas gebruikt werden, maar het was snel duidelijk dat zoiets erg ingewikkeld was en sterk afhing van de nationale en soms ook schoolcultuur. In veel landen moeten schoolboeken eerst een officieel predicaat krijgen om toegelaten te worden, de criteria daarvan waren en zijn vaak ondoorzichtig en dienen vaak politieke belangen. Daarnaast waakt doorgaans de zogenaamde ”schoolboek-maffia” zorgvuldig over gevestigde belangen. Schoolboekschrijvers bleken forse overlevers.
De aanvankelijke aandacht voor behoud van het vak, meer didactiek en pedagogiek en een Europese dimensie ontwikkelde zich in een tiental jaren naar een complex concept, waar verantwoordelijk en vernieuwend geschiedenis- en erfgoedonderwijs en burgerschapsvorming centraal kwam te staan. Dit concept had als doel: het bevorderen van kritisch denken en wederzijds respect, vrede, stabiliteit en democratisch bewustzijn.
In de loop der jaren is een zorgvuldige werkmethode opgebouwd, die leidt tot geschiedenislessen die leerlinggericht zijn en ruimte bieden aan kernconcepten zoals multiperspectiviteit; bronnen; feiten en interpretatie; controverse; complexiteit; dialoog, diversiteit en inclusie, en waarden als democratie, vrede, tolerantie, wederzijds begrip en respect.
Belangrijk hierbij is in de eerste plaats onderling vertrouwen, waardoor men het oneens met elkaar kan zijn zonder meteen ruzie te krijgen. Maar er is zo veel meer. Mensen moeten durven risico’s te nemen en tegen gangbare houdingen in te gaan. Er moet opbouwende kritiek gegeven kunnen worden, men moet tegen kritiek kunnen, opnieuw willen beginnen en er moet worden samengewerkt. Er moet verantwoordelijkheidsbesef zijn en de bereidheid om te denken vanuit het perspectief van de leerling.
Zulke processen hebben tijd nodig. Het was volstrekt onmogelijk in Bosnië in 2003 meteen maar te gaan bedenken hoe je de oorlogen van de jaren negentig in de klas zou gaan behandelen. Nu, anno 2018, is men, samen met collega’s uit Kroatië en Servië, wel zover.
Uitsluiting
EUROCLIO is zich gaan concentreren op mensen die interesse en inzet vertoonden om echt tot veranderingen te komen en potentie hadden invloed te gaan uitoefenen in het systeem als lerarenopleiders, academische historici en schoolboekschrijvers. Na 25 jaar is die aanpak waardevol gebleken.
Tijdens de intense werkbijeenkomsten met deze mensen was het duidelijk dat zonder vernieuwende didactiek en pedagogiek het vak niet wezenlijk zou veranderen, maar dat ook kennis en inzicht onontbeerlijk waren. Aanvankelijk was er vooral veel behoefte aan vernieuwende methodologie en didactiek, en was de historische inhoud ondergeschikt. Maar het werd ons al snel duidelijk dat daar meer aandacht voor zou moeten komen. De focus was eenzijdig op de dominante natie gericht. Dat leidde niet alleen tot uitsluiting van andere groepen uit de geschiedenisboeken, maar ook tot het niet deelnemen van minderheden aan projecten. Er is vanuit EUROCLIO druk geweest om meer oog te hebben voor anderen in de samenleving. Er kwam zo aandacht voor de Russisch sprekenden in de Baltische Staten. In Rusland werden collega’s uit andere steden dan alleen uit Moskou en Petersburg erbij betrokken. De Joodse geschiedenis werd langzamerhand zichtbaar en er kwam plaats voor bijvoorbeeld de drie grootste bevolkingsgroepen in Bosnië en de Roma. Overigens werd ook de onzichtbaarheid van vrouwen in de geschiedenis besproken en de transnationale dimensie niet vergeten.
Kortom, de inhoud van het vak moest worden herzien. (Geschiedenis)onderwijs moet worden gebaseerd op competenties, waarbij even veel belang gehecht wordt aan historische kennis en begrip, als aan vaardigheden, waarden en houdingen binnen een activerende leeromgeving. Dit model was al mooi uitgewerkt in de Europese aanbeveling ”Key Competencies for lifelong Learning (2006)”, en wordt op dit moment aangepast aan de eisen van de huidige tijd. De Raad van Europa heeft met de ”Competencies voor Democratic Culture” in 2016 nog een stap verder gezet. Maar ook andere organisaties kiezen voor een dergelijke aanpak. COST IS 1205 Working Group en UNESCO hebben hier de laatste jaren mooie dingen over geschreven. Het is jammer dat in het eindadvies ”Ons onderwijs2032” van de commissie Schnabel naar geen enkele van deze documenten wordt gerefereerd.
In de Conferentie in Brugge van 1991 vroeg de Raad van Europa om een gedragscode voor historici en geschiedenisdocenten. Dat verzoek was wel een beetje voorbarig, maar in 2014 hebben alle ervaringen geleid tot een EUROCLIO ”Manifesto on High Quality History, Heritage and Citizenship Education”. Dit manifest vat samen waar geschiedenisonderwijs in het huidige tijdgewricht aan zou moeten voldoen.
Blijvend
De vraag is natuurlijk of de EOROCLIO-projecten een blijvend effect hebben. Helaas is er nog steeds weinig onderzoek gedaan naar het effect van de beschreven interventies. Het opgezette netwerk is beslist duurzaam ondanks de problemen die tot aan de huidige dag bestaan. Ook is er nog steeds in vele landen gebrek aan vernieuwing en wetenschappelijk alternatief. Nog altijd ligt veel nadruk op het geschiedenisonderwijs in plaatsen die ‘de politiek’ als problematisch aanziet, waarbij vaak de eigen gevoelige geschiedenis wordt vergeten.
Onderwijsfinanciering blijft een probleem, wat zich onder andere uit in een gebrek aan continuïteit van ingezette projecten en te weinig mogelijkheden voor leven lang leren door docenten. Media en politici spelen op emotie wanneer ze het verleden aanhalen, bijna nog meer dan twintig jaar geleden. Daardoor ontbreekt vaak de steun in de samenleving om geschiedenisonderwijs opnieuw te doordenken. En toch, de collega’s die samen de uitdaging zijn aangegaan om een geschiedenisonderwijs te ontwikkelen voor wederzijds begrip zijn blijvend geïnspireerd. En dat is mooi.
De auteur is historicus en stichter, voormalig directeur en speciaal adviseur van EUROCLIO. Dit artikel is gebaseerd op een lezing die zij hield op het VGN-congres van 9 maart 2018.