Hoe een agent in zijn maag zat met drie piloten
Een Nederlandse politieman fietst in de Tweede Wereldoorlog op het platteland zijn surveillancerondje. In de verte ziet hij een grote rookpluim: vliegtuig neergestort.
Buiten adem fietst hij even later het dichtstbijzijnde dorp binnen. Op een muurtje zitten drie geallieerde piloten, die zich tijdig in veiligheid konden brengen, een sigaretje te roken. Het halve dorp staat eromheen. Onder de toeschouwers ook een NSB-fanatiekeling.
„Wat moet die politieman doen?” vraagt Jos Breukers, conservator van het PIT Veiligheidsmuseum in Almere. Daar start zaterdag een expositie over de houding van de Nederlandse politie in oorlogstijd. „De agent staat voor een dilemma”, duidt Breukers het waargebeurde verhaal. „Als hij de piloten laat gaan, zal de NSB’er de agent aangeven bij de Duitse bezetters. De politieman nam de vliegers mee naar het bureau. De Duitsers stuurden het drietal naar een krijgsgevangenenkamp. Na de oorlog werd de politieman aangeklaagd voor hulp aan de Duitsers.”
Net als veel andere burgers gedroegen de meeste politiemensen zich tijdens de Tweede Wereldoorlog niet als helden, maar pasten ze zich aan. „Soms redeneerden agenten: door op mijn post te blijven, kan ik misschien de nazificering van de politie afremmen. Als ik ontslag neem, wordt het alleen maar erger.”
Ontsnappen
De werkelijkheid is vaak niet zwart-wit. Dat blijkt ook uit het verhaal over politiebaas Chris de Gier in Baarle-Nassau, een gelauwerde boevenvanger. Teleurgesteld in de bureaucratie bij de politie meldde de groepscommandant zich in 1940 aan bij de NSB. Omdat dat toch niet goed voelde, zegde hij zijn NSB-lidmaatschap weer op. „Hij ging politiecollega’s helpen bij hun verzetswerk voor de geallieerden. Op een dag kwam de beruchte Duitse inlichtingendienst SD naar het politiebureau om een collega van De Gier te arresteren. Die collega hielp namelijk geallieerde piloten. De Gier slaagde erin de SD aan de praat te houden, zodat zijn collega tijd kreeg om uit het politiebureau te ontsnappen.”
Maar later verspreidde De Gier wel een opsporingsbericht waarin wordt opgeroepen om uit te kijken naar zijn verdwenen collega. „Je zou dan denken dat De Gier erg Duitsgezind was. Maar dat opsporingsbericht verspreidde De Gier kennelijk om geen argwaan bij de Duitsers te wekken.”
Na de oorlog kregen bij zuiveringsacties 1954 politiemannen ontslag, 12 procent van de totale politieorganisatie. Bijvoorbeeld omdat ze lid waren van de NSB. Tientallen agenten werden celstraffen opgelegd. Een negental politiemensen kreeg de doodstraf. Een van hen was de beruchte Jacobus Feenstra, commandant bij de marechaussee in de regio Arnhem. Hij werd in 1946 terechtgesteld. „Feenstra mishandelde onderduikers en verzetsmensen. Ook voor zijn ondergeschikten vormde hij een groot gevaar.”
Een ereplaats in de expositie krijgt politieman Joop Kolf. De jongeman moest in Utrecht het NSB-hoofdkwartier bewaken. Maar daar had Kolf al gauw zijn buik van vol. „Hij laakte het bevel om NSB-leider Mussert en diens vrouw te groeten. Op een briefje schreef hij spottend dat Musserts hondje ook gegroet moest worden.” Kolf keerde de politie de rug toe en ging in het verzet. Hij deed in december 1944 mee met de vermaarde overval op de gevangenis in Leeuwarden. Bij die actie werden tal van verzetslieden bevrijd. Kolf werd in 1945 verraden. „Toen hij bij zijn arrestatie probeerde te ontkomen, werd hij doodgeschoten.”
Moedig was ook een politie-eenheid uit het Groningse Grootegast. Agenten weigerden mee te werken aan de deportatie van Joden. De Duitsers arresteerden de elf weigeraars. Toen een Duitser de agenten telde en vroeg: „Het zijn er toch elf?” corrigeerde veldwachter Dirk Boonstra hem. „Het zijn er twaalf, u hebt God vergeten, Hij gaat met ons mee, altijd.” Boonstra werd gedeporteerd naar concentratiekamp Dachau. Hij overleed daar, 51 jaar oud, in 1944. Door uitputting.