Cultuur & boeken

„Nu nog niet” zeggen christelijke gereformeerden

Drie kleine woordjes kunnen veelzeggend zijn. In het boek ”Consolidatie en crisis. De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918 en 1945” citeert dr. Niels van Driel de emeritus hoogleraar W. van ’t Spijker: „nu nog niet.” Die woorden vormen „een typisch christelijk-gereformeerd paradigma.”

Jan van der Graaf
9 April 2018 10:32Gewijzigd op 16 November 2020 13:00
Dr. C. M. van Driel beschrijft een verregaande verandering in de Christelijk Gereformeerde Kerken.  beeld Anton Dommerholt
Dr. C. M. van Driel beschrijft een verregaande verandering in de Christelijk Gereformeerde Kerken. beeld Anton Dommerholt

„Kleur bekennen? De oproep daartoe is meer een aansporing geweest dan feit geworden”, verzucht de auteur. Voordat ik dat nader toelicht, haast ik mij echter te zeggen dat de christelijke gereformeerde synode van 1937 het lidmaatschap van de kerkleden van de NSB voor „tuchtwaardig” verklaarde. Over kleur bekennen gesproken! Hier gold geen „nu nog niet.”

In de inleiding treedt Van Driel al even buiten de oevers van de periode die hij beschrijft. Het kerkverband, met nu ruim 70.000 leden, is „tot in haar verste uithoeken onherkenbaar veranderd”, zegt hij. „Vast staat voor mij dat onze vaderen versteld zouden staan van een glimp van de moderne cultuur en de manier waarop christelijk-gereformeerden daarin hun kerk-zijn gestalte geven.” Hij spreekt zelfs van „verregaande fragmentarisering.”

Maar al in de vooroorlogse jaren was er binnen het kerkverband sprake van een door Van ’t Spijker aarzelend uitgesproken „richtingenstrijd”, die zich kennelijk uitkristalliseerde in de verhouding Nadere Reformatie tegenover Reformatie. Maar, los daarvan, koos de generale synode er in 1947 voor om de luiken „naar andere kerkverbanden en naar de wereld meer open te doen.” De Christelijke Gereformeerde Kerk ging een nieuwe fase in. De behoudende broeders kregen steeds sterker het gevoel dat de oude waarheid in het gedrang raakte. Men organiseerde zich in Bewaar het Pand. Maar degenen die het hardst riepen –nog steeds Van Driel– weken uit naar de Oud gereformeerde Gemeenten (Du Marchie van Voorthuizen) of de Gereformeerde Gemeenten. Na de oorlog was de tijd van consolidatie van het uit de Afscheiding (1834) voortgekomen en in 1892 geconstitueerde kerkverband voorbij en tekende de crisis zich af.

Bizar

De bundel begint met een hoofdstuk over ”de mislukte toenaderingspogingen” tussen de Christelijk Gereformeerde Kerk en de Gereformeerde Gemeenten tussen 1919 en 1928. Het Samen-op-Wegproces duurde veertig jaar en is stroperig genoemd, maar leidde uiteindelijk tot kerkvereniging. Om in de terminologie te blijven: hier bleef de lepel in de brijpot staan. Het siert Van Driel dat hij deze geschiedenis zo minutieus te boek heeft gesteld. Maar twee kerkverbanden, die beide wortelden in 1834, konden nochtans malkander niet vinden, het water was veel te diep. Slechts één keer kwam het tot een officiële ontmoeting, in de Rotterdamse Jonker Fransstraatkerk, die op de cover van het boek staat afgebeeld. Voor het overige bestaat deze petite histoire uit vaak vinnige polemieken, met ds. G. H. Kersten als centrale persoon. Het zou om de verbondsleer gaan, twee of drie verbonden. Maar niet zonder reden voegt Van Driel eraan toe: „of oud zeer?” Christelijke gereformeerden gingen namelijk niet op in het door Kersten in 1906 gevormde kerkverband. Slechts een smal deel heeft geestelijke affiniteit met Kersten getoond. Intussen zijn in de polemieken, vooral van de zijde van de Gereformeerde Gemeenten, slogans als „niet naar het Woord”, „niet naar de belijdenis”, „ware kerk”, „niet bevindelijk” en, o ja, ook „wenen over de breuke van Nêerlands Sion” niet van de lucht. Ieder is bezig met zijn eigen gelijk. En op den duur werden de verschillen alleen maar groter. Maar Van Driel spreekt toch vooral over „de dubieuze rol” van Kersten.

Politiek

Daar kwam de kwestie van de partijpolitiek nog bij. De keuze voor de Antirevolutionaire Partij, van oorsprong het politieke tehuis voor de christelijke gereformeerden, of voor de door Kersten opgerichte Staatkundig Gereformeerde Partij ging als splijtzwam werken. Kersten ging munt slaan uit anti-kuyperiaans sentiment. Maar bij de christelijke gereformeerden groeide een anti-Kerstensentiment. Toen het kerkgebouw van de christelijke gereformeerden in Rotterdam-Centrum in vlammen was opgegaan, stelde Kersten zijn kerk aan de Boezemsingel beschikbaar. Een christelijke gereformeerde merkte op dat hij niet graag een gunst van hem ontving, „omdat hij nooit anders heeft gedaan om alles tegen elkander op te zetten.” De nacht van Kersten (10-11 november 1925), toen deze „in een onheilige coalitie” met communisten, socialisten en vrijzinnig democraten het kabinet-Colijn deed vallen, deed de deur dicht.

„Nu nog niet”

Een gevolg van de interne en externe partijpolitieke discussies is geweest dat de christelijke gereformeerde synode zich moest bezinnen op de relevantie van het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis voor de christelijke politiek vandaag. Men kiest na jarenlang delibereren –„nu nog niet”– voor het onverkort handhaven van dit artikel. Maar bij de vage aanduiding „gewichtig” voor de roeping van de overheid laat men het. Van echt kleur bekennen is geen sprake. De Wekker blijft overigens gesloten voor partijpolitiek.

Na meer dan de helft van zijn boek klimt Van Driel op uit de kerkelijke schermutselingen. Hier wordt de bundel echt boeiend. In twee hoofdstukken komt de hoogleraar Jan Willem Geels voor het voetlicht. Deze werd als David van achter de schapen geroepen, nadat drie kandidaten voor hem waren afgevallen. Geen „eerste klas wetenschapper.” Wel „een vriendelijk raadsman” voor zijn studenten. Van Driel haalt hem uit de vergetelheid, noemt hem een leidsman, meer dan de spraakmakende hoogleraar J. J van der Schuit. Hij vertegenwoordigde „het irenisch element” in de Christelijke Gereformeerde Kerk. Deze hoogleraar komt ook expliciet als echte pastor voor het voetlicht in de fragmenten die hij schreef aan zijn zoon, ds. J. P. Geels.

Het boek sluit af met een hoofdstuk over het kerkelijk orgaan De Wekker in oorlogstijd, dat een verschijningsverbod kreeg vanwege de memorabele synodale uitspraak van 1937 over de NSB.

Ik sluit af met een compliment aan het adres van de auteur, vanwege zijn minutieus speurwerk en gedetailleerde documentatie. Dit alles gelezen hebbende moest ik, bij alle geestelijke affiniteit met de christelijke gereformeerden, denken aan wat wijlen prof. H. Berkhof ooit zei van de Hervormde Kerk: „de slechtste kerk die ik ken, maar ik weet geen betere.” Mij kwam ook voor de geest hoe later ds. J. H. Velema breder nog eenheid tussen gereformeerd gezinden trachtte te bewerkstelligen. Zonder enig resultaat. Maar het is ook de tragiek van de christelijke gereformeerden zelf geweest dat ze vleugellam werden geslagen. Hoe verhoudt zich dit alles overigens nog tot de catholica?

Boekgegevens

Consolidatie en crisis. De Christelijke Gereformeerde Kerk tussen 1918 en 1945, C. M. van Driel; uitg. Vuurbaak (ADChartareeks nr. 33), Barneveld, 2018; ISBN 978 90 556 0537 8; 276 blz.; € 22,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer