Trouw 75 jaar
Toen ik de jubileumuitgave ”Trouw. 75 jaar tegen de stroom in” van de hand van historicus Peter Bootsma in handen kreeg, keek ik het eerst naar het hoofdstuk ”De Kwartetbladen: integratie of annexatie? (1966-1972)”. Voordat ik begon te lezen bracht ik me deze episode, die ik van nabij meemaakte, nog eens in herinnering.
Na lezing van dit hoofdstuk, waarbij de historicus de lezer diep in de keuken laat kijken, moet ik zeggen dat de helft me niet was aangezegd. Het vraagteken mag wel een uitroepteken zijn: annexatie!
Bootsma laat niets onbenoemd. De Kwartetbladen –De Rotterdammer, het Dordts Dagblad, de Nieuwe Haagsche Courant en de Nieuwe Leidsche Courant– hadden „een orthodox-protestants karakter” en kregen het etiket „een gezellige krant.”
De Rotterdammer was de grootste van de vier en werd vooral gelezen in „de traditioneel calvinistische gebieden rondom Rotterdam.” Trouw was als verzetskrant in de Tweede Wereldoorlog ontstaan. Om concurrentie te voorkomen, was er in 1945 al „de vage intentie” om te komen tot een fusie van beide bladen. Maar het zou tot 1965/1966 duren voor het ernst werd. Toen waren beide protestants-christelijke organen wat koers betreft al ver uit elkaar gegroeid.
In de latere contacten met dr. Evert Diemer, hoofdredacteur van De Rotterdammer, is mij gebleken hoe ingrijpend de fusie van beide bladen voor hem was. Nu de notulenboeken zijn opengedaan, is mij dat nog meer duidelijk geworden.
Niet alleen politiek
Bootsma richt zich met betrekking tot de koersverschillen tussen Trouw en De Rotterdammer vooral op de buitenlandse politiek. Trouw sprak schande van de apartheid in Zuid Afrika; De Rotterdammer was van oordeel dat men er geweest moest zijn om erover te kunnen oordelen. Feit is dat Trouw in die jaren mede de spreekbuis was van progressieve maatschappijkritische krachten in kerk en samenleving. Trouw was „PvdA of linkser.” Nog in 1971 bleven ‘Amsterdam’ en ‘Rotterdam’ verschillend aankijken tegen „zo ongeveer alle aspecten van de integratie.”
Ongeveer 25 redacteuren van de Kwartetbladen vloeiden na de fusie af. Van degenen die hun stek in Amsterdam vonden, voelde een deel zich „niet zonder reden zeer onheus bejegend door op hen neerkijkende Trouwredacteuren.”
Bootsma merkt hier op dat de Kwartetlezers op 17 februari 1971 „pardoes” zondagssport kregen te verstouwen. En kerknieuws kreeg opeens „een veel progressiever karakter.” De buitenlandredactie van Trouw greep de integratie van de bladen aan om de Kwartetlezers bij te scholen inzake de Vietnamoorlog, waarover ze tot dan toe waren „voorgelogen.”
Een lacune in dit stukje geschiedschrijving is overigens dat Meindert Leerling, toenmalig sportredacteur bij De Rotterdammer en later Tweede Kamerlid voor de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF), nergens wordt genoemd. Hij werd door hoofdredacteur Diemer vrijgesteld van zondagswerk.
Christelijk
Op 1 april 1971 verscheen het eerste nummer van het Reformatorisch Dagblad. Nog datzelfde jaar werd de voorgenomen „integratie” van Trouw en de Kwartetbladen beklonken. Na lezing van dit hoofdstuk in Bootsma’s boek kan men niet anders concluderen dan dat het een „annexatie” is geweest.
Bij het overlijden van Diemer in 1997 schreef Jan Greven, toen hoofdredacteur van Trouw: „Zijn Rotterdammer was volgens hem opgeofferd aan Trouw.” Diemer had op niet één punt gescoord.
Bij het 50-jarig bestaan van Trouw, in 1993, vond hoofdredacteur Jan Greven het etiket ”christelijk” te pretentieus. „Daarvoor is de krant mij te aards en heeft de christelijke traditie te veel van doen met de eeuwigheid.” Te aards kan dunkt me ook ontaarden in te werelds. Nochtans bleven lezers aandringen op het waarmaken van „de c.”
Curieus is de aandacht die Bootsma besteedt aan een notoire ingezondenstukkenschrijver, J. Tipker Kzn. uit Eerste Exloërmond, een overtuigd SGP’er die dertig jaar probeerde de redactie bij de les te houden. Hij pleitte voor de doodstraf, vond het on-Bijbels als de vrouw aan tafel na de maaltijd uit de Bijbel voorlas, wilde van de herdenking op 1 april 1972 van 400 jaar inname van Den Briel door de geuzen een nationale gedenkdag maken, fulmineerde tegen het bezoek van koningin Beatrix in 1985 aan de paus, en waarschuwde nog in de maand van zijn overlijden tegen de dreigende verdwijning van het randschrift ”God met ons” op de gulden. Een interview geven wilde hij nooit. Wel bleef hij abonnee van Trouw.
Zoals Tipker waren er meerderen. Ook wordt vermeld hoe ds. G. Boer, toen voorzitter van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, met een bewogen open brief afscheid nam van Trouw, zonder dat hij zich overigens direct vereenzelvigde met de Stichting Reformatorische Publicatie, de uitgever van het Reformatorisch Dagblad. Die open brief stond overigens primair in de Waarheidsvriend, het officiële orgaan van de Gereformeerde Bond, in plaats van in het Gereformeerd Weekblad, dat ook in Gereformeerde Bondskring werd gelezen, zoals Bootsma schrijft.
Bedding
In 1971 nam de christelijke pers in Nederland een beslissende wending, met de oprichting van het Reformatorisch Dagblad naast het al bestaande Nederlands Dagblad – beide bladen met een protestants-christelijke signatuur. In een bijlage bij Trouw naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de krant werd de identiteit van de krant omschreven als „bedachtzaam progressief.” Inderdaad, de wilde haren van de jaren zeventig zijn eraf, gewoon ook omdat de toenmalige maatschappijkritische theologie passé is.
Maar het boek van Bootsma maakt duidelijk dat Trouw aan de wieg stond van de ontzuiling, en vooral een plek om te wonen werd voor (gereformeerde) kerkverlaters. Intussen lieten latere redacteuren zich het verwijt van het Reformatorisch Dagblad en het Nederlands Dagblad niet aanleunen dat de krant niet meer christelijk was.
”Naar een eigenzinnige krant”, kopt een hoofdstuk in Bootsma’s boek. Daarin krijgt aandacht hoe hoofdredacteur Jan Greven „op termijn” een levensbeschouwelijke katern wenste. Zo ontstond Letter & Geest, afgebakend ten opzichte van de kerkredactie, die later overigens werd omgevormd tot redactie religie en filosofie.
Letter & Geest was ook de titel van een boek van Frans Kelledonk, maar die had hem ook weer „gejat van Paulus”: „De letter doodt, de geest maakt levend.” Jan Greven verwoordde het inhoudelijk wel heel ambivalent. Aan de ene kant waren er de „EO-achtigen” als „bewaarders van het christelijk erfdeel.” Aan de andere kant was er buiten de kerken om een „levensbeschouwelijke melange” ontstaan van uiteenlopende groepen: „antroposofen, holisten, neo-sterrenwichelaars, boeddhisten en dergelijke.” Trouw kon beide groepen niet bedienen, maar richtte zich vooral, als gezegd, op de kerkverlaters.
Intussen maakt Bootsma zijn lezers hier ook deelgenoot van de interne spanningen bij Trouw, toen de fusie van de redactie van Letter & Geest met de kerkredactie plaatshad. Jan Greven was niet bereid om brieven aan verontruste lezers te schrijven waarin de opheffing van de kerkpagina werd uitgelegd.
In december 1997 kreeg Trouw „een historische hoofdredactie: geheel zonder christelijke vertegenwoordiging.”
Eerlijk
Ik doe slechts een greep uit het eerlijke boek van Bootsma, dat inzichtelijk maakt welke grote verschuivingen er met betrekking tot de christelijke pers in het tweede deel van de twintigste eeuw optraden. Een boek waarin vele memorabele momenten zijn opgetekend, hoewel onvolledig als het gaat om de kerkelijke berichtgeving van Trouw. Men kan zich afvragen hoe de ontwikkeling, zowel kerkelijk als maatschappelijk, zou zijn geweest wanneer het Rotterdammer-kwartet niet door Trouw zou zijn geannexeerd. Die vraag blijft onbeantwoord.
Boekgegevens
Trouw. 75 jaar tegen de stroom in, Peter Bootsma; uitg. Boom, Amsterdam, 2018; ISBN 978 90 895 3689 1; 336 blz.; € 24,90.