30 procent, maar niet nu
De ministers krijgen meer salaris. Alleen geldt die verhoging niet voor de huidige ploeg. Die moet nog tevreden zijn met een kleine 10.000 euro per maand. De salarisverhoging gaat pas in voor het volgende kabinet, zo heeft de ministerraad gisteren besloten.Dat is een verstandige beslissing. Op die manier wordt de kritiek ondervangen dat ministers hun eigen salaris bepalen. Bovendien is de huidige financiële situatie er niet naar om de bewindslieden zo’n forse verhoging te geven. Het kabinet beklemtoont juist dat er bij de CAO-onderhandelingen maar weinig ruimte is voor loonsverhogingen.
Tegelijkertijd heeft het kabinet besloten dat binnen het overheidsapparaat in de toekomst niemand meer zal verdienen dan een minister. Dat betekent een forse breuk met de huidige situatie, waarin tal van topambtenaren belangrijk meer verdienen dan de bewindsman onder wie zij ressorteren.
Daarbij komt dat de rechtspositie van die ambtenaren een stuk steviger is dan de positie van een minister. In de politiek krijg je immers geen vaste aanstelling. Het is altijd maar afwachten hoe lang een kabinet het houdt.
Nu komt het ook in het bedrijfsleven voor dat iemand meer verdient dan zijn baas. Dan gaat het veelal om mensen met een zeer specifieke deskundigheid of grote creativiteit. In de overheidssector betreft het echter veel en veel meer gevallen.
Omdat het nu eenmaal ongebruikelijk is om bestaande salarissen te verlagen, zal er wel een ruime tijd overheen gaan voordat de werkelijkheid met die nieuwe norm overeenkomt. In een aantal gevallen is de teruggang fors.
Recent deed minister Hoogervorst een beroep op de ziekenhuizen om zich te matigen bij de salariëring van de directeuren. Sommige ziekenhuisdirecteuren komen aan absurd hoge salarissen. Ongetwijfeld zal men dat verdedigen door de eigen positie te vergelijken met die van bestuurders van grote ondernemingen.
Nu is in een aantal gevallen ook van die beloningen wel wat te zeggen. Maar die mensen opereren in de commerciële sector en zijn in hoge mate afhankelijk van de wisselvalligheden van de markt. Ziekenhuizen functioneren anders. Die hebben een dienstverlenende taak, werken met geld uit de publieke kassen en hoeven zich in het algemeen om hun marketing geen zorgen te maken.
Een andere categorie waar de beloningen aan de top de laatste jaren nogal uit de hand gelopen zijn, zijn de verzelfstandigde overheidsdiensten. Een tijd lang waren die in de mode. Los van het directe toezicht door de politiek, zouden deze diensten slagvaardiger en efficiënter kunnen opereren. Inmiddels heeft men daar wel z’n bekomst van.
Hoewel de ministers op het doen en laten van deze verzelfstandigde overheidsdiensten weinig greep hebben, kunnen ze zich, als het er op aan komt, niet aan hun verantwoordelijkheid voor deze instellingen onttrekken.
Een van kritiekpunten is dat bestuurders van dergelijke overheidsdiensten het nodig vonden hun eigen salariëring op een niveau te brengen dat vergelijkbaar was met bedrijven van die omvang. Op die manier combineerden ze het beste van twee werelden: de zekerheid van een ambtelijke dienst en de honorering van een commerciële topfunctie.