Cornelius Wiggertsz was als predikant een vrijbuiter
De Friese voorganger Cornelius Wiggertsz stuurde aan op een eigenzinnige theologische vernieuwing. Hij was een warm pleitbezorger van vrijheid en koos daarvoor een eigen setting. Dr. T. M. Hofman bestempelde hem in 1997 als „een halsstarrige persoon die zich gedraagt als een vrijbuiter.”
Over de jonge jaren van de omstreeks 1560 geboren Cornelius Wiggertsz is weinig bekend. Over de opleiding van de predikant heerst ook onduidelijkheid. Het kan zijn dat hij eerst pastoor was en na een toelatingsonderzoek direct als gereformeerd predikant in Bolsward diende, maar dat staat niet vast. Hij diende Bolsward in 1582, toen Friesland al een vrij gewest was, maar nog steeds bedreigd werd door de Spaanse macht. Totdat graaf Willem Lodewijk het gewest helemaal bevrijdde. In 1583 vertrok Cornelius Wiggertsz naar Harlingen, waar hij, ook in naburige vacante kerken, zeven jaar actief was. In 1590 nam hij een beroep aan naar het Westfriese Hoorn. Daar vonden ingrijpende ontwikkelingen in zijn leven plaats.
Onderzoek
Kort na de start van zijn dienst in Hoorn werd er geklaagd over de predikant. Het kwam zelfs zover dat de provinciale synode van Noord-Holland besloot door prof. Franciscus Junius naar zijn gevoelens een onderzoek te laten doen. Het eerste punt betrof het verwijt dat Cornelius Wiggertsz er een „vrije liturgie” op nahield. Hij kon dat niet ontkennen, maar stelde wel dat een predikant op dit punt enige vrijheid behoorde te hebben. Maar er zat meer achter dat vrijheidsgevoel, want algauw bleek dat de predikant ook niet genegen was de Nederlandse Geloofsbelijdenis te ondertekenen. In het daarop gevolgde onderhoud gaf hij te kennen wel zijn handtekening te willen zetten, maar dat hij niet op alle punten van de leer met deze belijdenis kon instemmen, omdat hij „onvoldoende de consequenties kon overzien van alles wat daarin is geformuleerd.” De provinciale synode van Edam vond dit in mei 1592 voldoende en verklaarde de zaak als opgelost.
Maar de kwestie kreeg een vervolg. Cornelius Wiggertsz stond ook erg kritisch tegenover het doopformulier. Hij kon „niet al te letterlijk” nemen wat er staat over de nakomelingen van Adam: zij stonden „onder de toorn van God.” Volgens de predikant moest men de erfzonde niet al te strikt nemen. Ook beweerde hij dat de kinderen van heidense volken, zoals de Tataren, Barbaren en Brazilianen, in Gods genade tot Zijn verbond gerekend moesten worden. Voor veel kerkleden en kerkelijke voormannen waren dit schokkende uitspraken.
Schorsing
Daarop kreeg Cornelius Wiggertsz in juni 1593 de oproep om op de provinciale synode te Alkmaar te verschijnen, maar hij weigerde. Waarom hij wel en zijn collega’s in Hoorn die er net zo over dachten niet, zo redeneerde hij. Bovendien tolereerde de stadsregering van Hoorn zijn theologische opvattingen. De synode verklaarde hem daarop voor „contumax, ongehoorsaem ende rebel.” Dit gedrag was strafbaar en hun geduld was op. De kerkvergadering dreigde er ook mee dat zij de stedelijke overheid en de kerkenraad van Hoorn hierover zou inlichten. „Zijn hardnekkigheid in het verwerpen van broederlijke vermaningen zou met afsnijding moeten worden bestraft.” Dat gebeurde dan ook: de dwarsliggende predikant werd geschorst. Hij accepteerde dat niet en ging in beroep.
De volgende provinciale synode besloot, op aandringen van de Staten van Holland en West-Friesland, tot nader onderzoek. Zo werd duidelijk dat de opvattingen van Cornelius Wiggertsz onzuiver waren. Maar de omstreden predikant kwam niet opdagen; hij wilde alleen schriftelijk communiceren. De synode maakte daar geen punt van, als maar vaststond op welke punten de predikant afweek van Schrift en belijdenis. Zo vond hij onder andere dat de Schepper Zelf de dood in de wereld heeft gebracht, de zonde slechts een momentopname van het volgen van een slecht voorbeeld is en dat de mensen wel „qualiteyten” in zich moet hebben om door God uitverkoren te worden.
Nadat dit duidelijk werd, bevestigde de synode van Haarlem de schorsing van Cornelius Wiggertsz.
Gevaar voor de vrede
De stadsregering van Hoorn wilde de schorsing slechts voor drie maanden accepteren. Daarna zou men ds. Wiggertsz weer gewoon in dienst nemen. Daar kwam nog bij dat de Staten van Holland het de predikant erg kwalijk namen dat hij ”conventikels”, huiselijke godsdienstoefeningen, hield. Die konden een scheuring veroorzaken, en vanwege de bijbehorende geheimzinnigheid konden ze een gevaar opleveren voor de vrede. De predikant moest ermee ophouden. Maar Cornelius Wiggertsz beriep zich op „de vrijheid der consciëntie.” Die vrijheid speelde toch de hoofdrol in de strijd tegen de Spaanse macht? Dan moest men die ook hooghouden in de kerkelijke strijd.
De predikant ging door met zijn conventikels, wat voor de Staten van Holland doorslaggevend was om na veel geduld, bemiddeling en onderricht toe te stemmen in zijn excommunicatie. Zijn pastorale activiteiten werden op verzoek van de Staten van Holland waargenomen door de Amsterdamse ds. Helmichius.
Aanvulling
Cornelius Wiggertsz bleef in Hoorn wonen, nu ambteloos, maar in een goede verstandhouding met de elite van de stad. Hij sloot zich niet aan bij de remonstranten, maar hield zijn eigen bijeenkomsten. Tot zijn dood in november 1624 bleef de dissidente predikant preken.
Daarna werd in Bolsward in de registers van de kerk de naam van Cornelius Wiggertsz voorzien van een typerende aanvulling: „magnorum in ecclesiis Hollandicis tumultuum auctor.” Dat wil zeggen: de grote stokebrand in de Hollandse kerken.
Dit is het tweede deel in een vierluik over voorlopers van de remonstranten, als opmaat naar de herdenking van de Synode van Dordrecht.