Goede rentmeester overbrugt kloof tussen mens en natuur
Eerbied voor God is onlosmakelijk verbonden met dienstbaarheid aan de kwetsbare naaste en zorgzaamheid voor de fragiele schepping, betoogt drs. Jan A. Schippers.
Duurzaamheid is een thema waarmee veel politieke partijen zich profileren. In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen valt op dat haast elke partij wel groene actiepunten heeft. De ene partij bepleit energieneutrale woningen, de andere wenst meer laadpalen voor elektrische auto’s en de volgende wil het gebruik van fiets en openbaar vervoer stimuleren. Maar welke benadering van het duurzaamheidsvraagstuk vormt de basis voor deze groene speerpunten? Grofweg onderscheid ik er drie.
In de eerste benadering staat de mens centraal, die de natuur mag gebruiken in zijn belang. De waarde van de natuur wordt afgemeten aan het nut dat zij heeft voor de mens. Dit is de antropocentrische benadering.
Hiertegenover staat de visie waarin de natuur de bron van alle waarden is. Mensen moeten leven in evenwicht met het ecosysteem en zich daaraan aanpassen. In de ecocentrische benadering staat de natuur centraal.
De derde zienswijze gaat uit van het rentmeesterschap. God is de Heere van de schepping. De mens is aan Hem verantwoording verschuldigd, ook als het gaat om het beheer van de schepping. Dit is de theocentrische visie.
Optimisme
Helaas doen visies er in de politiek niet meer zo toe. Wie last van visies heeft, moet maar naar de oogarts gaan, zei ooit de Duitse politicus Helmut Schmidt. Ook premier Rutte lijkt er prat op te gaan geen visies te hebben. Hij wil graag praktische problemen oplossen. Maar gelet op de achteruitgang van de kwaliteit van lucht, water, bodem en biodiversiteit, zijn de milieuproblemen van dien aard dat ze zeker niet met een paar maatregelen vallen op te lossen.
Daarbij komt de weerstand van burgers, buitenlui en bestuurders. Iedereen profiteert namelijk van de welvaartstoename, die het resultaat is van de moderne industriële aanpak, met zijn technische vindingen, kapitalistische marktordening, schaalvergroting en consumentisme. Pleitbezorgers hiervan willen ons doen geloven dat het kappen van tropisch regenwoud, afvalbergen in het landschap, gif in het grondwater, luchtvervuiling en klimaatverandering allemaal ”onvermijdelijke bijwerkingen” zijn. Maar met de inzet van wetenschap en techniek zou het ons moeten lukken hiervoor oplossingen te bedenken.
Dit optimisme berust op het moderne vooruitgangsgeloof en op het vertrouwen in de onbegrensde mogelijkheden van de ‘drie-eenheid’ van wetenschap, techniek en kapitaal. Het gaat hier om een ideologische manier van denken dat de mens een blanco cheque geeft om natuurlijke hulpbronnen te benutten voor eigen voordeel.
De kritiek die ‘groene’ partijen op deze ideologie uiten, doet meer recht aan de feiten. Want weet wel dat seculiere ‘priesters’, zoals bankiers, bestuurders en marketeers, druk in de weer zijn om de illusies van de moderniteit in stand te houden. Opdat wij maar niet gaan beseffen dat er grenzen aan de groei zijn.
Intussen voelt ieder reformatorisch mens wel aan dat je met de denkwijze die Moeder Natuur centraal stelt, doorschiet naar de andere kant. Maar leidt de begrijpelijke wens om hiervan afstand te houden niet tot een grote blinde vlek voor de illusies van het moderne denken? De Bijbelse benadering van het rentmeesterschap biedt daarom een geloofwaardig alternatief.
Als voorbeeld citeer ik de indringende vragen uit het commentaar van de Straatsburgse reformator Martin Bucer (1491-1551) bij Romeinen 8:20: „Is er wel één schepsel in de lucht, op de aarde, in het water, dat wij niet vernielen, dat wij niet bederven? Geen vogel vliegt zo hoog aan de hemel, geen vis zwemt zo diep in de zee, geen dier woont zo ver weg, in eenzame oorden, of wij brengen het in onze macht, wij doden het. Geen fysieke kracht, geen behendigheid, nog veel minder sluwheid of list kunnen hen redden van onze vernietigende kracht. Geen rots is zo hard, geen berg zo hoog en geweldig, geen boom zo statig en volgroeid: alles kunnen wij aan stukken slaan” (vert. M. de Kroon).
Bucer benadrukt in zijn verklaring van de Romeinenbrief dat alle schepselen fundamenteel bij elkaar horen. Mensen, dieren, planten en de onbezielde natuur (van rivieren, heuvels en bergen tot hemellichamen) hebben met elkaar gemeen dat ze schepsel zijn. Bucer dringt vervolgens aan op het overbruggen van de kloof tussen de mens en de rest van de schepping. De mens moet daarom geen vernietigende macht uitoefenen, maar de schepping behoeden. In het geheel van de geschapen wereld ontwaart Bucer een ononderbroken keten van wederzijds dienen. Dit relationele aspect vormt ook de kern van het Bijbelse mensbeeld, dat het liberale en socialistische mensbeeld overstijgt.
Opdracht
Zowel voor de mens als voor de broze natuur geldt Gods belofte van herstel op de jongste dag. Dit perspectief geeft hoop. Beoefening van rentmeesterschap is geen hobby van natuurliefhebbers, maar een opdracht en een verantwoordelijkheid die voor ieder mens geldt. We moeten ervoor waken en erom bidden dat het houden van kerkdiensten op biddag niet ontaardt in hypocrisie, als we onbekeerlijk doorgaan met het uitbuiten en uitputten van planten, dieren en mensen. Eerbied voor God is onlosmakelijk verbonden met dienstbaarheid aan de kwetsbare naaste en zorgzaamheid voor de fragiele schepping.
De auteur is directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP.