Opinie

Afschaffing algemene heffingskorting is inbreuk op beschaving

Aan een niet of weinig verdienende partner moet fiscaal minimaal het bedrag worden toegerekend dat voor een bestaansminimum nodig is, betoogt prof. mr. J. M. H. F. Teunissen.

Prof. mr. J. M. H. F. Teunissen
21 February 2018 12:05Gewijzigd op 16 November 2020 12:39
„Een eenverdienergezin met kinderen betaalt inmiddels tot bijna zes keer meer belasting dan een tweeverdienersgezin met precies hetzelfde gezinsinkomen.” beeld iStock
„Een eenverdienergezin met kinderen betaalt inmiddels tot bijna zes keer meer belasting dan een tweeverdienersgezin met precies hetzelfde gezinsinkomen.” beeld iStock

Volgens het rapport ”Eenverdieners onder druk” dat het Centraal Planbureau vorige week donderdag uitbracht is het verschil in belastingdruk tussen eenverdiener- en tweeverdienersgezinnen nergens groter dan in Nederland.

De belastingdruk is het laagst als beide partners evenveel verdienen en neemt toe naarmate de onderlinge inkomensinbreng meer afwijkt van die 50/50-procentverhouding. Een eenverdienergezin met kinderen betaalt inmiddels tot bijna zes keer meer belasting dan een tweeverdienersgezin met precies hetzelfde gezinsinkomen.

Dat het verschil de afgelopen jaren zo sterk is opgelopen, is vooral een gevolg van enerzijds de sterke verhogingen van de arbeidskorting en de combinatiekorting (voor de minst verdienende ouder in een tweeverdienersgezin met kinderen onder 12 jaar) en anderzijds de stapsgewijze afschaffing sinds 2009 van de algemene heffingskorting voor een niet verdienende partner.

Nederland heeft, anders dan landen als Duitsland en Frankrijk, geen levensvormneutraal belastingstelsel. Omdat een rechtsstaat er zich niet mee behoort te bemoeien hoe de partners binnen een gezin onderling de taken hebben verdeeld, kennen die landen een fiscaal splitsingsstelsel, waardoor de belastingdruk niet afhangt van de onderlinge inkomensinbreng. Het wezenlijkste kenmerk van een rechtsstaat is een principieel onderscheid tussen een publieke en een private sfeer. Grond- en mensenrechten zijn in wezen extra beschermingsgordels rond belangrijke onderdelen van die eigen levenssfeer.

De rechtsstatelijke vraag of de Nederlandse fiscus nu niet sturend optreedt ten aanzien van de inrichting van het gezinsleven (de private sfeer bij uitstek) wordt in het CPB-rapport niet eens gesteld.

Bestaansminimum

Maar wat fiscaal in elk geval aan een niet of weinig verdienende partner behoort te worden toegerekend, is wat nodig is om te kunnen voorzien in zijn of haar primaire levensbehoeften (bestaansminimum). Of een gezinsinkomen uit één bron of twee bronnen komt, maakt daarvoor niet uit: ook een niet verdienende partner moet kunnen leven. Ook in landen zonder splitsingsstelsel wordt daarom een belastingvrije som toegerekend aan óók een niet verdienende partner.

De algemene heffingskorting in Nederland heeft dezelfde functie als de vroegere belastingvrije voet, die in 2001 bij de invoering van nieuwe belastingwetgeving is omgerekend in een heffingskorting.

Heffingskortingen worden door velen verward met belastingvrije sommen en zijn een belangrijke oorzaak van de ondoorzichtigheid van ons belastingstelsel. Anders dan belastingvrije sommen, worden heffingskortingen niet afgetrokken van het belastbare inkomen, maar van de over dat inkomen verschuldigde belasting. Een algemene heffingskorting van (maximaal) 2265 euro is, teruggerekend tegen het laagste belastingtarief (36,55 procent), evenveel ‘waard’ als een belastingvrije som van ongeveer 6200 euro. Dat is dus eigenlijk al te laag. Uitgaande van de bijstandsnorm (17.000 euro netto voor twee samenwonende partners) zou een belastingvrije som per partner 8500 euro moeten bedragen, wat bij het laagste belastingtarief zou neerkomen op een algemene heffingskorting van ruim 3100 euro.

In plaats daarvan wordt sinds 2009 die korting voor een niet verdienende partner (geboren na 1962) in een periode van vijftien jaar stapsgewijze afgeschaft. In 2018 bedraagt deze korting nog maar 754 euro.

Totdat deze „aanrechtsubsidie” volledig zal zijn afgeschaft, zo schreef Frank Kalshoven vorig jaar in zijn wekelijkse column in de Volkskrant, „subsidiëren we met z’n allen het kostwinnershuishouden.” Die benaming is niet alleen denigrerend, maar ook leugenachtig.

Giftig woord

In Duitsland kiest een jury bestaande uit taalwetenschappers, schrijvers en journalisten jaarlijks het ”Unwort des Jahres”: het meest misplaatste woord, omdat het feitelijk onjuist is en mogelijk schadelijk voor de menselijke waardigheid.

”Aanrechtsubsidie” als benaming voor de algemene heffingskorting voor een niet verdienende partner is een giftig woord. Zij is een sigaar uit eigen doos, kan nooit hoger zijn dan de totale belasting die zo’n gezin is verschuldigd (na aftrek van alle andere kortingen) en wordt dus bekostigd uit het gezinsinkomen.

Dat Duitsers een gevoelige antenne (gevoeliger dan Nederlanders) hebben voor onwoorden waarmee wordt beoogd feiten te verdraaien of te verhullen, om daarmee de publieke opinie voor politieke doeleinden te beïnvloeden, heeft vermoedelijk veel te maken met hun geschiedenis (het Derde Rijk en de DDR). Daarin hebben ze ervaren hoe groot de invloed van manipulatief taalgebruik op het denken en handelen kan zijn, als het kritiekloos wordt overgenomen en door veelvuldige herhaling quasi ongemerkt in het algemeen taalgebruik sluipt.

Onwoorden hebben gevolgen: ze werken als een sluipend gif dat langzaam alle denken aantast, schreef de filoloog Victor Klemperer in zijn in 1947 verschenen studie over het gebruik van dergelijke woorden. Niet alleen onverschilligen en conformisten maar ook opponenten en slachtoffers nemen ze over. Klemperer betrapte ook zichzelf erop, wat zijn stelling bevestigde, maar hem ook verbijsterde.

We kennen dit verschijnsel ook als ”newspeak” (sinds George Orwell zijn toekomstbeeld vastlegde in het boek ”1984”) en ”framing”.

De aanduiding ”aanrechtsubsidie” werd op 27 september 2006 geïntroduceerd door de toenmalige GroenLinksfractievoorzitter Halsema tijdens de algemene politieke beschouwingen over de miljoenennota 2007. Zij complimenteerde toen het CDA en zijn fractievoorzitter Verhagen omdat deze partij in haar verkiezingsprogramma „de juiste keuze maakte door eindelijk de aanrechtsubsidie af te schaffen” en daarmee „de overgang naar een moderne gezinspartij” maakte en „het vechten tegen de stoomtrein” (het traditionele eenverdienermodel) staakte.

Dat die aanduiding, die direct door anderen werd overgenomen, bij mijn weten nergens onder de noemer ”framing” is gebracht, is eigenlijk het beste bewijs dat dit het succesvolste geval van ”framing” van het afgelopen decennium is.

(Gelijk)waardigheid

Het respect voor de menselijke (gelijk)waardigheid brengt mee dat aan een mens niet geheel of gedeeltelijk middelen mogen worden ontnomen om te kunnen voorzien in de voor een menswaardig bestaan onvermijdelijke uitgaven, en dat daarom in ieder geval het daarvoor benodigde inkomen(sdeel) moet zijn vrijgesteld, zo heeft de Duitse constitutionele rechter (Bundesverfassungsgericht) in een vaste jurisprudentie vastgesteld.

Aantasting van de menselijke (gelijk)waardigheid (de kern van grond- en mensenrechten) is nooit te rechtvaardigen, óók niet door het financiële belang van de staat. In artikel 1 van de Duitse grondwet wordt dan ook vooropgesteld: „De waarde van de mens is onaantastbaar. Haar te respecteren en te beschermen is verplichting van alle overheden.”

De grote filosoof Immanuel Kant maakte onderscheid tussen ”prijs” en ”waardigheid”: alles wat een prijs heeft, kan worden gebruikt als middel en worden vervangen, maar de mens (ieder mens) heeft een absolute (en geen relatieve) waarde. In wezen is dit de geseculariseerde versie van de boodschap van Jezus Christus zoals die tot uitdrukking komt in de beschrijving in het Johannesevangelie van Jezus’ ontmoeting met de Samaritaanse vrouw (Joh. 4:6-27).

Dat betekent dat een mens (ieder mens) als doel op zichzelf beoordeeld en behandeld moet worden. Hij mag dus niet primair als middel ter bereiking van economische of andere doeleinden worden geïnstrumentaliseerd. Is dat niet precies wat er gebeurt als er op een ter vrijstelling van het bestaansminimum dienende belastingvrije som of heffingskorting alleen nog aanspraak kan worden gemaakt door degene die aan het doel ”hogere (betaalde) arbeidsparticipatie” bijdraagt? Daarmee is de algemene heffingskorting in wezen verworden tot een tweede arbeidskorting.

Onvrijheid

De afschaffing van de algemene heffingskorting voor niet verdienende partners is een beschavingsinbreuk: waar moet die partner van leven? Van het inkomen van de verdienende partner? Dan zou een deel van dat inkomen ook fiscaal aan de andere partner moeten worden toegerekend, wat nu juist geheel wordt afgeschaft.

In zijn ”conclusie” in de cassatieprocedure die een echtpaar uit Landgraaf heeft ingesteld tegen de afschaffing van de overdraagbare heffingskorting, adviseert de advocaat-generaal aan de Hoge Raad dat beroep te verwerpen, omdat de wetgever die afschaffing onder weging van de relevante belangen kon rechtvaardigen door de zijns inziens legitieme doelen: 1. bevordering van de arbeidsparticipatie en, daardoor, van de economische zelfstandigheid van met name vrouwen, 2. het zeker stellen van de houdbaarheid van de AOW. De Nederlandse rechter hoeft de in Nederland toepasselijke bepalingen in mensenrechtenverdragen niet uit te leggen zoals het Bundesverfassungsgericht de Duitse grondwet uitlegt en mag andere afwegingen maken, aldus de advocaat-generaal.

Nog daargelaten dat, als die heffingskorting onaangetast zou zijn gebleven, eenverdienergezinnen nog altijd tot bijna vijf keer meer belasting en dus ook substantieel méér aan AOW-premie betalen dan tweeverdienersgezinnen, wordt daarmee miskend dat aantasting van de menselijke (gelijk)waardigheid (de kern van grond- en mensenrechten) nooit te rechtvaardigen is.

Als de Hoge Raad dit advies zou overnemen, zou zich de hoogst opmerkelijke situatie voordoen dat wat in Duitsland als een aantasting van de menselijke waardigheid wordt beschouwd, in Nederland géén aantasting oplevert.

Er is ook een wezenlijk verschil tussen het wegnemen van belemmeringen voor individuele economische zelfstandigheid (zoals opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw en van de ontslagplicht bij huwen) en het afdwingen van economische zelfstandigheid door financiële afknijpmaatregelen. Dan wordt de ene onvrijheid slechts vervangen door de andere onvrijheid. Zo wordt, zoals columnist Gerhard Hormann het een keer uitdrukte, van keuzevrijheid niet alleen een karikatuur, maar ook een keurslijf gemaakt en worden mensen gereduceerd tot brandstof voor de economie (RD 24-11).

In de DDR en andere marxistisch-leninistische staten stonden individuele economische zelfstandigheid en het recht op en de plicht tot arbeid zelfs in de Grondwet en werd in 1989 een bij vrouwen een arbeidsparticipatie van 92 procent bereikt. Waarom hunkerden ze daar dan toch naar een ander regime?

Veel Nederlanders hebben de neiging anderen de maat te nemen wat de respectering van mensenrechten betreft. Zo wordt de Poolse regering bekritiseerd wegens haar bemoeienis met de benoeming van rechters in het Constitutionele Hof en de beperkte mogelijkheid van dat Hof om wetten aan de grondwet te toetsen, volgens de Europese Commissie bij monde van haar vicevoorzitter Frans Timmermans een essentiële rechtsstatelijke eis. Nederland kent nog altijd geen constitutionele toetsing, laat staan een constitutioneel hof. Wellicht moeten de Polen denken aan het farizeeërdom in het Nieuwe Testament?

Dubbele discriminatie

Het is echt pervers dat hier sprake is van een dubbele discriminatie, omdat door afschaffing van de overdraagbare heffingskorting alleen ‘armere’ eenverdienergezinnen worden getroffen. Anders dan inkomen uit werk (box 1) kan inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en inkomen uit sparen en beleggen (box 3) namelijk wél fiscaal worden gesplitst, in elke gewenste verhouding, óók als partners buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd.

Een voorbeeld. Als de verdienende partner in een eenverdienerhuishouden een vermogen van tweeënhalve ton (en de andere partner niets) heeft, bedraagt het fictieve rendement circa 8000 euro en moet daarover circa 2400 euro belasting (30 procent) worden betaald. Door dat rendement fiscaal geheel toe te rekenen aan de niet verdienende partner, kan het maximale bedrag van de algemene heffingskorting worden geïncasseerd. Eenverdienergezinnen zónder (voldoende) vermogen hebben deze mogelijkheid feitelijk niet. Dat bewindspersonen over dit schandaal zwijgen, valt te begrijpen.

Ik ben wel benieuwd naar de visie hierop van minister Ollongren, die onlangs in haar Daleslezing de in artikel 1 van de Grondwet vastgelegde (gelijk)waardigheid van mensen benadrukte. Temeer omdat haar partij (D66) herhaaldelijk heeft aangedrongen op nog snellere afschaffing van de heffingskorting.

De auteur is hoogleraar algemeen staatsrecht.

Meer over
Eenverdieners

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer