Alle vogelverhalen van Koos van Zomeren gebundeld
Schrijver Koos van Zomeren heeft meer dan zestig titels op zijn naam staan. Zowel in zijn romans, zijn thrillers, als in overige publicaties voert de vogel een boventoon.
In ”Alle vogels” lijkt alles wat de schrijver in de loop van vele jaren over deze dieren publiceerde, gebundeld. Van afleveringen in Nieuwe Revu en passages uit romans en thrillers tot columns in NRC Handelsblad en Vrij Nederland.
Sommige van de chronologisch gerangschikte verhalen zijn nadien ook nog eens verschenen in aparte bundels, zoals ”Een vederlichte wanhoop” (1987) en ”Uilen”(1989). Deze worden met dit lijvige boek van bijna 900 pagina’s dus voor de derde keer gepubliceerd.
In een openingsverhaal treedt de mus als eerste op, samen met de mens. Dat is niet voor niets. Je ontkomt hier niet aan de mens als een van de redenen voor zowel het verdwijnen als het verschijnen van vogelsoorten. „We hebben niet alleen de autoweg en de vuilnisbelt uitgevonden, maar ook kunstmest en diepteontwatering die weidevogels direct in hun bestaan bedreigen”, noteert Van Zomeren rond 1980.
Maar er is ook goed nieuws. In 1978 is de zilverreiger, „die je eerder in subtropische streken zou verwachten”, in de Oostvaardersplassen nog steeds een fenomeen. Soms blijkt de oprukkende nieuwe soort dubieus. „Een siervogel, appelgroen, zo groot als een papegaai, zo slank als een parkiet” schrijft Van Zomeren in 1986. Hij heeft het hier over de halsbandparkiet, waarvan er nu hordes rondvliegen in Amsterdam en Den Haag. De auteur voegt eraan toe: „Zielig eigenlijk. Ontsnapte kooivogels zijn meestal te nieuwsgierig naar katten en te kieskeurig in hun voedselkeuze om lang van hun vrijheid te genieten.”
Tijdens reizen tot in alle uithoeken van Nederland, maar ook ver daarbuiten, observeert Van Zomeren tot in de kleine details. Hij voert gesprekken met biologieleraren, ornithologen, roofvogelexperts en een promovendus die de mus als onderwerp kiest. Er passeren in het boek behalve de vogels dus ook honderden personen de revue.
Voetnoot
Veel van wat er zich afspeelt op de pagina’s over de periode tus- sen 1977 en 2014, van de mus tot en met de klapekster, is natuur- lijk achterhaald. Dat maakt het boeiend. Natuur is aan sterke veranderingen onderhevig, en als gevolg daarvan de vogelstand ook. Tegelijk rijzen de vragen. Worden er nu nog steeds mas- saal trekvogels afgeschoten bij de Zwarte Zee? Hoe zit het tegenwoordig met het aantal broed- soorten van sommige vogels? Hier en daar zou een voetnoot een interessante aanvulling zijn.
Van Zomeren zelf vindt het een onverdeeld genoegen om geconfronteerd te worden met oud werk. Zijn stijl is er in de loop der jaren dan ook op vooruitgegaan. Deze werd verfijnder, met minder grove en krachtige bewoordingen. Maar als Gods Naam al gebruikt wordt, is dat niet uit eerbied. Gaandeweg gebruikte de auteur ook minder storende uitroeptekens.
De korte en geniale stukjes die jarenlang op de voorpagina van NRC Handelsblad verschenen, vormen wat mij betreft een hoogtepunt in het boek. Wat de schrijver kenmerkt, is het speelse gemak waarmee hij briljante metaforen uit zijn mouw lijkt te schudden. Ergens schrijft hij over een stern die „op spitzen vliegt.” Soms is de taal van Van Zomeren een ballet, met dansende zinnen.
De speelse waterverfschetsen van Erik van Ommen zijn prachtig, maar niet altijd passend bij de tekst. Er staat bijvoorbeeld een studie van een jan-van-gent naast een verhaal over de grauwe gans. Of een flamingo naast een column over de ijsvogel. Soms kloppen de illustraties wel met de verhalen, en dat schept verwarring.
Wie van vogels houdt, zal dit boek met hoop en weemoed lezen. „Toen zich in 1952 in de IJsselmeerpolders een veldmuizenplaag voordeed, werden er twee- tot drieduizend velduilen geteld”, schrijft Van Zomeren. Nu de velduil hoog op de rode lijst staat, zou je bijna gaan hopen op een muizenplaag.
Boekgegevens
Alle vogels, Koos van Zomeren, illustr. Erik van Ommen; uitg. Arbeiderspers, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 295 1062 2; 888 blz.; € 49,99.