Vrouwen in het KNIL
Dr. Kruyswijk heeft haar memoires aan haar diensttijd bij het KNIL in de vorm van een dissertatie gegoten. Een herkenbaar boek voor liefhebbers van het naoorlogse Indië. Aardig beschrijft ze een doorsnee week in Padang: De mandikamer, een hok met een grote stenen bak waarin regenwater werd opgevangen. De jongetjes uit de kampong, die met hun parang tussen de tanden in een klapperboom klommen en de klappers voor je naar beneden lieten vallen.
Eerlijk gezegd had ik niet veel zin om het boek ”Het Vrouwenkorps-KNIL” te bespreken. Drie roodgelipte jongedames op de kaft - wat moest ik daarmee? Natuurlijk, als chef van het bureau commandement op de marinekazerne Willemsoord had ik destijds enkele marva’s bij me zitten. Leuke meisjes, Indonesisch-donkerbruin getint. Toen ik allang gepensioneerd was, riepen ze me nog vrolijk: „Dag majoor!” toe als ze me op de markt of in het buurtwinkelcentrum zagen lopen. Maar toch, ze waren de voorloopsters van de meiden die nu mee opgelijnd staan op het halfdek van onze fregatten als daar ”meerrol op post!” is gepraaid. En dat is voor mij te veel van het goede.
Nee zeggen en het boek terugsturen was echter ook geen optie, dus ben ik er ingedoken. En ik moet zeggen: ik heb er geen spijt van. Ik heb er veel uit geleerd en er ook best het een en ander in herkend.
Het gaat om een academisch proefschrift van dr. Sophia Kruyswijk-van Thiel, nu psycholoog en psychotherapeut. Zij nam in 1950 dienst bij het vrouwenkorps van het KNIL en heeft dienstgedaan bij de Nefis (Netherlands Eastern Forces Intelligence Service) te Padang op Sumatra’s westkust. Zij heeft haar memoires aan haar diensttijd bij het KNIL in de vorm van een dissertatie gegoten. In haar voorwoord bedankt ze haar promotors prof. dr. J. M. L. Soeters en prof. dr. A. de Ruyter.
Gender
Zoals je al verwacht wanneer je de titel ziet, gaat de schrijfster heel nauwkeurig het ontstaan van het Vrouwenkorps-KNIL na. Zij zet dit korps af tegen de talrijke andere tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de geallieerden opgerichte vrouwelijke hulpkorpsen.Uiteraard mag een korte studie over de vrouw in de krijgsmacht in een boek als dit niet ontbreken. De schrijfster begint dan bij de mythische Amazonen, maar komt al gauw in de Tachtigjarige Oorlog en voert dan Kenau Simonsdochter Hasselaer op, die roem behaalde op de wallen van Haarlem. Op de VOC-schepen gingen soms als matroos verklede meisjes mee. Toen ik dat las, herinnerde ik me een kostelijk boek van vice-admiraal A. van der Moer dat een aantal jaren geleden bij Van Wijnen in Franeker uitkwam, ”Uitreis om de Kaap”. De schrijver, onder wie ik zelf gevaren heb, was ook maritiem historicus en verwerkte in zijn verhaal ook het geval van een matroos die een meisje bleek te zijn.
Kruyswijk gebruikt nogal eens het woord gender, bijvoorbeeld in de zin: „De intrede van de vrouw in de krijgsmacht was een verstrooiing van de geldende genderideologie voor die periode van de cultuur.” Onder gender moet je verstaan, leert Van Dale: alles wat met het geslacht, met man en vrouw, te maken heeft. Vanzelfsprekend heeft Kruyswijk als psychologe daar veel belangstelling voor. Ook de geschiedenis van de emancipatie stipt zij aan. Als zij de verpleegsters in de Boerenoorlog (1899-1902) ter sprake brengt, moet ik denken aan Truida Uys, „die lieflijke bloem van de Natalse bergen” op wie veldkornet Louis Wessels verliefd werd.
Rood-witte rebellen < >
Het Vrouwenkorps-KNIL werd op 5 maart 1944 in Australië opgericht bij staatsbesluit nr. 1 van dr. H. J. van Mook, luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Luitenant heeft hier de oorspronkelijke betekenis van plaatsvervanger: de eigenlijke gouverneur-generaal, jhr. A. W. L. Tjarda van Starkenborch Stachouwer, bevond zich in Japanse krijgsgevangenschap. Vele malen komt Van Mooks naam voor in ”Het Vrouwenkorps-KNIL”. Waardevrij. Wat mij aanleiding gaf zijn naam nog eens op te slaan in de Winkler Prins en om in de grote serie over de Tweede Wereldoorlog van dr. Loe de Jong hoofdstuk 13 van deel 9 nog eens te lezen, waarvan de titel luidt: ”Hoe Indië te bevrijden?”
Allerlei dingen die je zelf beleefd heb, maar die je toch na zo veel jaar niet meer paraat hebt, kom je tegen in ”Het Vrouwenkorps-KNIL”. Zo lees je weer over de Nica, waarover de kranten na de Bevrijding vol stonden. De Nica was nog een product van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen. De letters betekenen: Netherlands Indies Civil Administration. In de Bersiap-tijd, de maanden na de capitulatie van Japan, was het best angstig als de vrouwen van Vrouwenkorps-KNIL geconfronteerd werden met een door rood-witte rebellen opgehangen spandoek ”Nica-honden, wij lusten jullie bloed”.
Een royaal aantal keren komt in het proefschrift van Kruyswijk het eiland Morotai ter sprake. Telkens als ik op die naam stuitte, herinnerde ik mij hoe ik daar dikwijls over hoorde in mijn begintijd bij de marine. Veel lui van de marineluchtvaart waren er na de oorlog geweest, ook bemanningen van kleine oorlogsschepen, zoals landingsvaartuigen en mijnenvegers. De Amerikanen hadden er een groot vliegveld aangelegd in hun amfibieoorlog in 1944. Ik heb nooit geweten waar het lag. Nu heb ik het opgezocht op de kaart: het ligt ten noorden van Halmaheira. In 1962 ben ik er, op thuisreis van Biak naar Den Helder, langs gevaren. Waarschijnlijk ’s nachts, of misschien lag het achter de kim - ik heb het althans niet gezien. Wij kozen toen -de verhouding met Indonesië was, zo kort na de Nieuw-Guinea-crisis, nog erg gespannen- de route benoorden de Molukken en Borneo. Op de uitreis met Hr. Ms. Piet Hein in 1954 voeren wij nog door Straat Karimata, de Javazee, de Floreszee en de Ceramzee.
Klappermelk
Heel aardig beschrijft Kruyswijk een doorsnee week in Padang, van dag tot dag. De mandikamer, een hok met een grote stenen bak waarin regenwater werd opgevangen. Nooit geweten dat het steelpannetje waarmee je jezelf met het koude water overgoot een gajong heette. En die uitjes naar het strand van de Indische Oceaan. De jongetjes uit de kampong, die met hun parang tussen de tanden in een klapperboom klommen en de klappers voor je naar beneden lieten vallen. In de jonge vrucht hakten ze een opening voor je en dan kon je die aan je mond zetten en de klappermelk drinken. Precies zo ging het nog op de strandjes in Nieuw-Guinea in de jaren vijftig. Kruyswijk beschrijft in dagboekstijl een hele week. Als laatste de zondag. Dat is nog niet het ergste, maar het woord kerkdienst komt er niet in voor, terwijl dat juist zo mooi was in de tropen.
De psychologe in Kruyswijk doet haar opmerken dat het dienen bij het Vrouwenkorps-KNIL voor de meeste meisjes een ”key-event” betekende. De betekenis van dat woord omschrijft zij als volgt: „Een key-event is een betekenisvolle periode in iemands verleden op een speciale tijd en plaats. Als deze ”key-event” plaatsheeft in de leeftijd van 20 tot 25 jaar is het belangrijk geweest voor zijn of haar identiteit.”
Ken ik die in mijn leven? Een key-event zal voor Izak de gebeurtenis op de top van de Moria zijn geweest, toen hij nog zo jong was. Voor Zachéüs toen hij door Jezus uit de boom werd geroepen. Saulus van Tarsen beleefde er een op de weg naar Damaskus. En Nathanaël toen zijn vriend Filippus hem met de vreemdeling uit Galilea confronteerde.
Herkenbaar
Ik moet nodig afsluiten. Voor liefhebbers van het naoorlogse Indië heeft dr. Kruyswijk een waardevol boek geschreven, met veel herkenbaars. Een door en door fatsoenlijk boek waarin geen onvertogen woord voorkomt.
Van de marine snapt ze als landmachtse niet veel, ook al werd zij met haar collega’s een keer uitgenodigd op een party aan boord van een klein oorlogsschip dat Emmahaven aandeed. Dat zij op blz. 18 van haar proefschrift Hr. Ms. Zuiderkruis een „oorlogskruiser” noemt terwijl het een bevoorradingsschip was, zij haar met een breed gebaar vergeven. Ze construeert trouwens ook rare landmachtrangen. Op blz. 125 heeft ze het over kolonel-generaal Staf P. L. G. Doorman en een paar bladzijden verder over adjudant-generaal Alons. Gelukkig noemt ze de legendarische luitenant-generaal S. H. Spoor gewoon ”generaal Spoor”. Een leuk boek!
N.a.v. ”Het Vrouwenkorps-KNIL van het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger 1943-1950”, door Sophia Kruyswijk-van Tiel; uitg. Dutch University Press, Amsterdam; ISBN 90 3619 411 3; paperback, 282 blz.; € 23,50.