Arme landen de dupe van uitbreiding EU
De tien nieuwe lidstaten van de EU zullen vanwege hun achterstand ten opzichte van de oude EU-landen aanspraak maken op het Europese geld, stelt Emilio van der Staak.
De ontwikkelingslanden van het Zuiden betalen daardoor de prijs van de uitbreiding van de EU. Met de verkiezingen voor het Europees Parlement is de uitbreiding met tien Midden- en Oost-Europese landen nu ook in Brussel en Straatsburg een feit. Hun bijdrage aan de Europese politiek zal ingrijpende consequenties kunnen hebben voor de ontwikkelingshulp aan het Zuiden van de wereld.
Landen die willen toetreden tot de EU moeten de democratie respecteren. Na de val van het communisme was dat in de voormalige Oostbloklanden geen vanzelfsprekende zaak. De democratie was er lange tijd erg kwetsbaar vanwege de economische en sociale problemen die de omwenteling met zich meebracht. De EU moest de uitbouw van een democratisch systeem in die landen steunen. De Unie gelooft er immers rotsvast in dat democratie de beste bescherming biedt tegen conflicten. Daarom beloofde ze het eventuele EU-lidmaatschap aan landen die erin slaagden hun democratie om te bouwen. Dat vooruitzicht moet Oost-Europese landen stimuleren om op de ingeslagen weg verder te gaan.
Italianisering
De tien nieuwe landen met hun 75 miljoen inwoners gaan een belangrijke fractie vormen binnen de Europese beleidsorganen. Vooral dan binnen de Raad van Ministers, waar ze 10 van de 25 zetels bezetten. In het Europees Parlement zullen waarschijnlijk meer conservatieve vertegenwoordigers plaatsnemen. Verder lijkt het erop dat met de kandidaatstelling in de nieuwe lidstaten -bijvoorbeeld met twee astronauten, een topmodel en een pornoster- een verdergaande ”italianisering” van de Europese democratie ophanden is.
Met name voor de arme landen in het Zuiden zijn dergelijke ontwikkelingen slecht nieuws. De uitgebreide EU zal haar prioriteiten namelijk zeker niet leggen bij het uit de wereld helpen van het armoedevraagstuk.
Ondanks investeringen in Oost-Europa is er een enorme welvaartskloof tussen de oude Unie-staten en de nieuwe landen die zijn toegetreden tot de EU. Op Slovenië na komt het inkomen per inwoner van nieuwe lidstaten niet eens op de helft van het gemiddeld inkomen in de vijftien oude lidstaten. Met de nieuwe lidstaten erbij zal nog stevig gediscussieerd worden over de verdeling van het geld. De taart kan tenslotte maar één keer verdeeld worden.
Het totale Europese budget is opgedeeld in zeven categorieën. De belangrijkste daarvan zijn landbouw en structurele maatregelen: initiatieven om de arme Europese regio’s te helpen zodat ze de andere landen kunnen bijbenen.
Wassen neus
Landbouw is in de nieuwe EU-landen nog veel belangrijker dan in de oude: 36 van de 41 regio’s die de EU erbij heeft gekregen, komen in aanmerking voor structurele hulp. De Europese Unie geeft op zich niet zo heel veel uit aan ontwikkelingshulp, maar is toch nog goed voor zo’n 6 miljard euro. In de landbouw verdwijnt een slordige 300 miljard. De claim van de nieuwe lidstaten op dit bedrag zal aanzienlijk zijn, gezien hun relatieve achterstandspositie in vergelijking met de oude lidstaten.
Maar de werkelijke welvaartskloof in de wereld is natuurlijk niet zozeer te vinden binnen de EU, als wel tussen de rijke westerse landen en de ontwikkelingslanden in het Zuiden. Zolang de EU en de Verenigde Staten hun landbouwsubsidies en tariefmuren niet volledig overboord zetten, zijn alle beloften en mooie woorden over hulp aan de arme landen feitelijk een wassen neus. Arme landen maken zo geen schijn van kans op de wereldmarkt. Zij zijn het nu die de werkelijke prijs betalen voor de uitbreiding van de EU: met zo veel nieuwe ’behoeftigen’ aan het loket in Brussel zal er van een structurele herschikking van prioriteiten (meer ontwikkelingshulp, minder landbouwsubsidies) voorlopig geen sprake zijn.
Lobby
Waar moet de hulp aan het Zuiden dan vandaan komen? Van hulporganisaties die het roer hebben omgegooid en de hulp nauwelijks meer aan Oost-Europa verstrekken, maar zich nu geheel op Afrika richten? Van particuliere acties zoals ”Eén voor Afrika” en campagnes vanuit de derdewereldbeweging waar onder meer de centra voor internationale samenwerking (COS) deel van uitmaken? Veel meer dan tot nu toe gebeurt zou de energie gericht moeten worden op de lobby bij de nationale en de Europese overheid. Hulpprojecten komen natuurlijk de direct betrokkenen in de ontvangende landen ten goede, maar alleen op (internationaal) overheidsniveau kan het probleem daadwerkelijk worden aangepakt: met een fundamentele keuze voor een ander beleid, gericht op werkelijk duurzame oplossingen waarbij de welvaart wereldwijd eerlijker wordt verdeeld.
De auteur is medewerker bij COS Overijssel, provinciaal centrum voor internationale samenwerking te Zwolle.