„Waarde kerkgeschiedenis als afzonderlijk vak blijkt steeds weer”
Behoort kerkgeschiedenis nu tot de algemene geschiedenis of is kerkgeschiedenis een onderdeel van de theologie? Bestaan er überhaupt wel redenen om de kerkgeschiedenis als een apart vak te zien? Vragen als deze wierp prof. dr. H. van den Belt maandag op in zijn openingswoord van de wintervergadering van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK), in Utrecht. Zo’n 25 belangstellenden woonden de bijeenkomst bij.
Prof. Van den Belt was voorzitter van Het Kerkhistorisch Gezelschap (KHG), dat begin januari 2017 opging in de VNK. In zijn jaarrede gaf hij aan dat de vragen over het ‘eigene’ en de relevantie van de kerkgeschiedenis steeds opnieuw gesteld moeten worden. De waarde van de beoefening van de kerkgeschiedenis als afzonderlijk vak bleek wat de hoogleraar betreft weer duidelijk uit het voorbijgegane herdenkingsjaar van 500 jaar Reformatie, toen de meest uiteenlopende beelden van de Reformatie opdoken. „De kerkelijke media hamerden op de drie sola’s als kenmerkend voor de kerkhervorming, terwijl in de seculiere media Maarten Luther bij voorkeur als strijder voor de vrijheid werd gezien.”
Concilie van Dordt
Prof. Van den Belt liet zijn gedachten gaan over welke beelden er in 2018, het herdenkingsjaar van de Synode van Dordrecht, zullen rijzen. „Welke uiteenlopende beelden van deze Dordtse Synode zullen dit jaar voorbijkomen? Wordt de Synode van Dordt nog op inhoud beoordeeld? Of zal deze synode alleen worden gezien in verband met de vorming van de Nederlandse nationale identiteit?”
De Groninger hoogleraar noemde de aanduiding „Nationale Synode” weinig gelukkig, omdat de Dordtse Synode een onmiskenbaar internationaal karakter had, en ook vanwege de onwenselijke associaties met nationalisme. In de tijd zelf werd de synode gezien als een kerkelijke en oecumenische bijeenkomst waarin de leer voor de hele christenheid werd geformuleerd. Naar de smaak van prof. Van den Belt mag de ”Synode van Dordt” vanwege deze pretentie gerust als het ”Concilie van Dordt” worden aangeduid.
Zuurdesem
Tijdens de wintervergadering werd het boek ”Zuurdesem verandert alles” van prof. dr. Fred van Lieburg gepresenteerd, met als ondertitel ”Het Kerkhistorisch Gezelschap (1946-2016) tussen theologie en geschiedenis”. Prof. Van Lieburg, hoogleraar religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam en VNK-bestuurslid, beschrijft in dit boek de geschiedenis van het KHG vanaf de oprichting door de kerkhistorici J. N. Bakhuizen van den Brink en W. F. Dankbaar tot de fusie met de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. De titel ”Zuurdesem verandert alles” is een verwijzing naar een bekende uitspraak van Ernst Troeltsch, die de ”historische methode” ook voor de kerkgeschiedenis toepasbaar achtte. Op het omslag van Van Lieburgs boek prijkt een foto van deelnemers van een KHG-jubileumcongres op het bordes van Slot Zeist. Van Lieburg had op een uitzondering na alle namen van prominente kerkhistorici kunnen achterhalen.
Zending
M. E. (Iris) Busschers MA, die aan de Rijksuniversiteit Groningen een proefschrift voorbereidt op het terrein van de wereldgeschiedenis van het christendom, wilde in haar lezing „een inkijkje geven in de beeldvorming over zending en zendingswerkers. Hoe werd er in Nederland over zendelingen gedacht en wat dachten en voelden de werkers op het veld zelf?”
Na het lezen van vele brieven en andere egodocumenten van zendingswerkers in de periode van 1900 tot 1949 in Java en Nieuw Guinea, kwam Busschers tot de conclusie dat er een spanning bestond tussen de weerbarstige werkelijkheid op het zendingsveld en het ideaalbeeld van zending en zendelingen van het thuisfront. Aan de hand van twee zendingswerkers, Frederik Slump en de zendingsarts Adriaan Nortier, besprak Busschers de problematiek van uiteengaan tussen verwachting en harde werkelijkheid.
Uit de briefwisseling van F. Slump blijkt de worsteling tussen Nederlandse identiteit en aanpassing aan de situatie in Nieuw Guinea waar hij zendeling was. Volgens Busschers geeft de correspondentie van Slump een beeld van het zendelingsleven als een continue verkleedpartij. De tropische omgeving vereiste informele en makkelijke kleding, maar bij officiële gelegenheden moesten zendingswerkers zich in witte kleding of het zondagse pak steken, mede ook om als vertegenwoordigers van de koloniale macht de standsverschillen te demonstreren.
Adriaan Nortier –zendingsarts op Java– kwam in conflict met de uitzendende Nederlandse zendingsorganisatie toen hij het opnam voor Javaanse medewerkers die zich aansloten bij de Pinksterbeweging. Busschers trok aan het eind van haar lezing de conclusie dat zendingswerkers in een gecompliceerd netwerk leven. Het is moeilijk te manoeuvreren tussen solidariteit met het Nederlandse thuisfront en wil tot aanpassing aan de lokale bevolking.
China
De Utrechtse emeritus hoogleraar zendingswetenschap dr. J. A. B. Jongeel, hield een lezing over „Nederlandse zending onder de Chinezen.” Prof. Jongeneel, die zich beperkte tot het tijdvak van na 1900, beschreef het werk van Nederlandse zendingsorganisaties en zendingswerkers in China en de zending onder de Chinese migrantengroepen in Indonesië en Suriname.