Dordtse Leerregels benadrukken radicale omzetting van menselijke wil
Wat Dordt over het besluit van de genadige verkiezing belijdt, staat in de toonsoort van dankbare verwondering, betoogt Dolf te Velde.
De Dordtse Leerregels vormen de afsluiting van een strijd die sinds zeker 1604 de Nederlandse kerk in de greep hield. In feite bestond er al vanaf het begin van de gereformeerde kerk in de Noordelijke Nederlanden een fundamenteel verschil van visie over de leer van de uitverkiezing, maar de disputen aan de Leidse universiteit tussen Jacobus Arminius en Franciscus Gomarus werkten als een katalysator.
Als wij de strijdgeschriften uit die periode lezen, kunnen wij ons erover verbazen hoe de leer van de predestinatie met alle hoge en ingewikkelde vragen die daarin samenkomen zo het brandpunt van de theologische discussies kon worden, en hoe bovendien allerlei sociale en politieke zaken daarmee vermengd raakten.
Toch geloof ik niet dat de discussies van toen in onze dagen zomaar achterhaald zijn. Wereldwijd gezien is er in de evangelische beweging nog altijd een levendige tegenstelling tussen calvinisten en arminianen. Met name in Noord-Amerika profileert men zich langs deze scheidslijn. En in de vragen rond menselijke autonomie en verantwoordelijkheid aan de ene kant en goddelijke genade en soevereiniteit aan de andere kant staan er toch wel wezenlijke principes van het christelijk geloof op het spel.
Bij Arminius en de zijnen wordt de nadruk op het vrije menselijke subject tamelijk rationeel en intellectueel ingevuld: als God ons maar duidelijk vertelt hoe we ervoor staan, zullen we wel vanzelf de juiste keuze maken. De tegenwoordige mens is veel ingewikkelder en chaotischer geworden en drijft veel meer op irrationele emoties. Juist in dat laatste opzicht bevatten de Dordtse Leerregels een belangrijk tegoed, omdat zij niet meegaan in de optimistische, rationele visie van de remonstranten, maar veel meer oog hebben voor wat er in de diepere lagen van ons mens-zijn gebeurt, wanneer God met Zijn genade binnenkomt.
Het is een uitdaging voor gereformeerde theologie om aan de hand van de Dordtse Leerregels die diepte van wil en emotie aan te boren, en mensen van vandaag aan te spreken op wat zij als de realiteit van hun leven ervaren, vaak zonder dat zij God erbij betrekken.
Dankbaarheid
In vijf hoofdstukken geven de Dordtse Leerregels een samenhangende leer over het heil, waarbij ze ingaan op vragen zoals:
Waar komt het vandaan dat de een wel gelooft en de ander niet?
Hoe wordt de verzoening door het offer van Christus ons deel?
In hoeverre kunnen mensen vanuit zichzelf het goede doen en zich tot God bekeren?
Wat is wedergeboorte?
Kunnen mensen het zaligmakend geloof verliezen?
De indeling in vijf hoofdstukken is ontleend aan de vijf punten uit de Remonstrantie van 1610. Dordt reageert op de verwijten die door volgelingen van Arminius aan de gereformeerde theologie à la Calvijn en Beza werden gemaakt. Het belangrijkste verwijt komt in het slotwoord nog eens naar voren: „Deze leer maakt God tot bewerker van de zonde, tot een onrechtvaardige God, een tiran en huichelaar.”
In de beleving van velen is dit nog altijd het meest problematische aspect van de gereformeerde leer van verkiezing en verwerping: als Gods besluit allesbeheersend is, zijn wij dan nog wel zelf verantwoordelijk voor de zonde die wij doen? Heeft God de wereld geschapen om vervolgens het grootste deel van de mensheid tot de eeuwige ondergang te bestemmen?
Vooral in de supralapsarische positie zoals verdedigd door Beza, Perkins en ook Gomarus lijkt het moeilijk om aan deze consequentie te ontkomen. De Dordtse Leerregels kiezen in hoofdstuk I bewust voor een infralapsarische inzet: „Alle mensen hebben in Adam gezondigd en verdienen Gods vloek en de eeuwige dood.” Dit is de startsituatie, waarin Gods besluit om sommigen tot eeuwig heil te verkiezen des te stralender uitkomt als het grote bewijs van Zijn liefde. Wat Dordt belijdt over dit besluit van genadige verkiezing staat dan ook in de toonsoort van dankbare verwondering. Ook valt in zowel het eerste als het laatste hoofdstuk op hoe terughoudend er over de verwerping (als negatieve keerzijde van de verkiezing) wordt gesproken. Het slotwoord maakt met zoveel woorden duidelijk dat het onjuist is om de gereformeerde leer te interpreteren alsof de verwerping door God op dezelfde wijze de oorzaak is van ongeloof en goddeloosheid als de verkiezing de bron is van geloof en goede werken. Van een ijzeren, deterministische structuur is in de Dordtse Leerregels dus geen sprake.
Niet willekeurig
Tegelijk blijft er een structuur bewaard waarin er een noodzakelijk verband bestaat tussen Gods besluit van verkiezing, de toerekening van de verzoening door Christus, het krachtige werk van de Geest in wedergeboorte en geloof, tot aan de genadige bewaring van de heiligen door alle strijd en zwakheid heen. Het is een structuur die niet door de leerregels zelf in een schema gezet wordt, maar die wel eenvoudig op te pikken is als je de vier/vijf hoofdstukken achter elkaar leest.
Ik spreek over een noodzakelijk verband, niet omdat het uitgekozen of verworpen zijn zelf een noodzakelijke stand van zaken is, maar omdat het gaat over de manier waarop God Zijn heilswerk volvoert.
Een belangrijke veronderstelling van de leer die de Dordtse Leerregels uiteenzetten, is dat God niet willekeurig werkt en niet door onvoorziene omstandigheden verrast wordt. De alwetendheid, wijsheid en almacht van God vormen het kader waarin over Gods handelen wordt gesproken. God weet wat Hij wil, en wat Hij in zijn wijsheid besluit, brengt Hij ook daadwerkelijk tot voltooiing.
Dat de dood van Christus al degenen (en hun alleen) ten goede komt die door de Vader aan Christus gegeven zijn, is om twee diep Bijbelse redenen van belang. Ten eerste omdat het gaat om de bewuste intentie waarmee Christus de kruisdood op Zich genomen heeft, uit liefde voor de Zijnen. Ten tweede omdat de verlossing door Christus krachteloos zou blijven wanneer het niet vervolgens ook in Góds handen zou liggen om ons daadwerkelijk met Zichzelf te verzoenen.
Hetzelfde geldt voor de leer van de wedergeboorte in hoofdstuk III/IV en van de volharding in hoofdstuk V: als dit niet door Gods eigen Geest ter hand genomen wordt, als God er niet Zelf met Zijn eeuwig besluit borg voor staat, komt er niets van terecht. De doorgaande lijn in de Dordtse Leerregels heeft dus alles met het karakter en de realiteit van onze verlossing te maken.
Autonomie
In deze structuur is verkiezing nadrukkelijk onvoorwaardelijk. Zij gaat geheel van God uit en rust niet op ons geloof als conditie. Juist omgekeerd! Het is genade om genade te ontvangen. Er is niets in onszelf dat ons daarvoor kwalificeert of ons daarvoor voorsorteert. Met een verwijzing naar Efeze 1:4 benadrukt hoofdstuk I, art. 9 dat wij worden uitgekozen niet ómdat wij heilig waren, maar ópdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn.
In de remonstrantse heilsorde is de structuur fundamenteel anders. Volgens Arminius en de zijnen kiest God die mensen uit van wie Hij tevoren ziet dat ze zullen geloven en volharden. Impliciet is hiermee de menselijke geloofskeus tot de voorwaarde gemaakt die Gods besluit van verkiezing bepaalt. De remonstrantse denkstructuur draait op de rationeel-morele instemming van de mens, en veronderstelt dat de mens vanuit zichzelf in staat is om van de middelen die God aanbiedt om tot geloof te komen het goede gebruik kan maken. Daartegenover staat in de Dordtse Leerregels de radicale omzetting van de menselijke wil in het wonder van de wedergeboorte centraal.
Ik denk dat op dit punt de leerregels nog wel eens actueler kunnen zijn dan in de tijd waarin ze geschreven werden, omdat in onze huidige cultuur de wil met zijn autonomie een vanzelfsprekendheid is geworden. Wat zich in de vroegmoderne beweging van Arminius en anderen aankondigt, is vandaag de dag gemeengoed geworden. Maar wat dóét die wil van ons nu eigenlijk, aan goed of kwaad? En hoe kunnen wij mensen worden die naar God toegewend leven?
Dat moet helemaal in de diepte gaan. Voor die diepte blijft het van wezenlijk belang om aan de grote structuur van de Dordtse Leerregels vast te houden: het heil, het goede, komt niet van ons. Wij kunnen wel het kwade willen, maar van heil en verlossing is alleen Gods eeuwige raadsbesluit de bron.
Christus centraal?
Aan de hand van de motieven die in de Dordtse Leerregels te herkennen zijn, kunnen we de actualiteit van de leerregels het sterkst ervaren.
Een belangrijk soteriologisch motief is al genoemd: genade. Het heil komt niet uit ons, maar uit God alleen.
Er is ook een christologisch motief. Maar staat Christus werkelijk centraal in deze leer van de uitverkiezing? Soms is geopperd dat de Dordtse orthodoxie op dit punt zwakker staat dan Arminius, bij wie Gods verkiezingsbesluit lijkt te draaien om Christus. Toch geloof ik dat hier de schijn bedriegt. Als het erop aankomt, heeft Christus juist bij Arminius een externe, extrinsieke betekenis: Hij brengt de mogelijkheid van verlossing binnen ons bereik. De voldoening door Christus wordt door Arminius aangemerkt als de ”verdienende oorzaak”, die God motiveert tot Zijn besluit van verkiezing, maar deze voldoening krijgt pas effect wanneer wij die met ons geloof aannemen.
De Dordtse Leerregels zien er bewust van af om Christus het ”fundament van de verkiezing” te noemen. Dit is niet omdat Hij er geen wezenlijke rol bij vervult: de Zoon van God is als Eén van de Drie-eenheid constitutief voor het geheel van verkiezing en verlossing. God hoeft niet van buitenaf bewogen te worden tot onze verlossing, want Hij komt vanuit Zichzelf in beweging. In hoofdstuk II zie je dit heel mooi als er over de waarde van de dood van Christus wordt gesproken: deze waarde is intrinsiek. „Deze dood is zo krachtig en waardevol, omdat de Persoon die hem ondergaan heeft, niet alleen een echt en volkomen heilig mens is, maar ook de eniggeboren Zoon van God, Die met de Vader en de Heilige Geest eeuwig en oneindig God is.”
Beloften
We kunnen bij de Dordtse Leerregels ook spreken van een Bijbels motief. Ze bevatten namelijk veel Bijbelse formuleringen en verwijzingen. Een van de manieren om de leerregels te lezen, is als een rangschikking van Bijbelse gegevens. Uiteraard komen de Schriftgegevens naar voren in een bepaalde samenhang en met een duidelijke strekking, maar hoe zou dat anders kunnen?
Het is van belang om de Bijbelcitaten niet als losse ‘bewijsteksten’ te interpreteren, maar terug te vragen naar de bredere traditie van gereformeerde Bijbeluitleg van die tijd. Mijn vermoeden is dat we daarbij zullen worden uitgedaagd om kritisch te kijken naar nieuwere leeswijzen die in de theologie van vandaag populair geworden zijn, maar die niet op voorhand een overtuigender duiding van het Schriftgetuigenis geven.
Opvallend is het pastoraal-existentiële motief: de Dordtse Leerregels gaan diep en reëel in op wat er in een mensenhart gebeurt. Er is oog voor de vragen en onzekerheden die bij de gelovigen kunnen opkomen en ook voor de verschillende wegen waarlangs de zekerheid van het heil tot stand komt. We vinden concrete adviezen.
Zit Dordt hiermee op een riskant spoor? Wel als de ”weg naar binnen” wordt ingeslagen, als de zekerheid van de verkiezing een punt op zichzelf wordt, buiten de verkondigde Christus om. Maar wanneer we onbevangen naar de leerregels luisteren, merken we hoe Dordt zelf het tegenwicht aanbrengt door constant te wijzen op Gods betrouwbare beloften. Er is geen sprake van dat de innerlijke bevinding hier wordt losgemaakt van de uitwendige en krachtdadige roeping door het Evangelie.
Verkondiging
Ten slotte is er een kerkelijk en misschien zelfs missionair motief. Wat betekent deze leer van verkiezing en wedergeboorte voor ons kerk-zijn? Levert het een naar binnen gekeerd christendom op? De aandacht ligt inderdaad bij de binnenkant van het heil: wat gebeurt er met een mens? Toch speelt daar voortdurend de realiteit van kerk en verkondiging omheen. De wereldwijde verbreiding van het Evangelie is in beeld: het moet zonder onderscheid aan alle volken en mensen verkondigd worden (II, 5). De (twijfelende) gelovige is aangewezen op de genademiddelen van verkondiging en sacrament, waarin God Zijn heil bij ons thuisbrengt. Juist het inzicht dat onze verlossing zo helemaal van God komt, en niet van ons, opent een geweldig perspectief voor verkondiging en zending. God is het Die met Zijn genade ons opzoekt, en met ons al het verlorene. We kunnen verlossing en eeuwig leven niet als een privilege voor onszelf houden, omdat het Gods grote geschenk is waarop wij geen enkel recht hebben.
Op een verrassende manier komt de kerk ter sprake in het laatste artikel van hoofdstuk V, art. 15, waar het gaat over de ”bruid van Christus”. De leer van de volharding heet daar „een schat van oneindige waarde”, die door de bruid innig bemind en standvastig bewaard wordt. Van daaruit teruglezend zou je kunnen zeggen: in de hele Dordtse Leerregels ging het om de kerk, niet om het gelovige individu. Zo laat hoofdstuk II, art. 9 de verkiezing al uitlopen op de kerk. Verkiezing en volharding krijgen in de kerk als gemeenschap van heiligen gestalte. De bruid die haar schat bewaart, is tegelijk de schat die bewaard wordt voor haar Bruidegom. Op deze dubbele schat zijn we ook als kerk in de 21e eeuw nog niet uitgekeken.
Dr. R. T. te Velde is universitair docent systematische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij hield tijdens de contio van de Gereformeerde Bond op 4 januari in Doorn. Het vormt een tweeluik met het artikel ”Elk hoofdstuk van Dordtse Leerregels eindigt in lofprijzing” door ds. A. de Lange, dat morgen wordt gepubliceerd.