Opinie

Christenen mogen filosofie gebruiken als hemelse gave

Veel reformatorische christenen hebben een sceptische houding ten aanzien van filosofie. Voor sommigen is filosofie zelfs in strijd met het christendom. Dit strookt niet met de geschiedenis van het christendom en Luthers opvattingen over de rede, betoogt Maurits Potappel.

Maurits Potappel
5 January 2018 13:53Gewijzigd op 16 November 2020 12:20
„De Kanttekenaren hebben de rechte filosofie niet voor niets „een gave Gods” genoemd.” beeld RD, Anton Dommerholt
„De Kanttekenaren hebben de rechte filosofie niet voor niets „een gave Gods” genoemd.” beeld RD, Anton Dommerholt

Filosofie als het liefhebben van wijsheid of het zoeken naar waarheid is vanaf het begin van het christendom ingesloten in plaats van afgestoten. De apostel Johannes begint zijn evangelie met het Griekse begrip ”logos”, waarmee hij aansluit bij een lange filosofische traditie (Johannes 1:1).

De apostel Paulus haalt op de Areopagus de Griekse dichters Epimenides en Aratus aan (Handelingen 17:28). Paulus waarschuwt in Kolossensen 2:8 weliswaar voor „de filosofie”, maar hiermee bedoelt hij niet „het zoeken naar waarheid.” Kanttekening 25 van de Statenvertaling zegt het helder: „Hierdoor wordt de rechte filosofie niet verstaan, die een gave Gods is, en zelfs een instrument of middel is, dienstig om Gods Woord beter te verstaan en te verklaren; maar de sofisterij of bedrieglijke schijnwijsheid van enige heidense filosofen.”

De christelijke apologeet Origenes (184-254) gebruikt de neoplatoonse filosofie om het christendom te verdedigen. Theologen als Ireneüs (140-202) en Tertullianus (160-223) maken in hun geloofsregels uitgebreid gebruik van het Griekse denken.

De geloofsbelijdenissen van Athanasius en Nicea zijn ondenkbaar zonder de filosofische concepten over bijvoorbeeld de Drie-eenheid. De kerkvader Augustinus haalt in ”De Civitate Dei” (boek VIII) uitgebreid de Griekse filosoof Plato aan, ter onderbouwing van zijn betoog. Als er iemand is die blijkt geeft van een synthese tussen filosofie en christendom dan is het Augustinus wel.

„Gave Gods”

De augustijner monnik Luther begreep de onschatbare waarde van de filosofie van Plato. Zo zegt hij in de in Heidelberg gehouden ”Disputatie” (1518): „Nog ingenieuzer is Plato’s gedachte van de participatie van de dingen in de ideeën” (stelling 37). Luther geeft blijk van een enorme kennis van de klassieken. Hij haalt bijvoorbeeld op verschillende plekken Homerus, Ovidius en Vergilius aan. Luther raadt zelfs aan om de werken van de komedieschrijver Terentius te gebruiken in het onderwijs aan kinderen op school.

De reformator Calvijn zet deze lijn voort. Hij voert in het derde hoofdstuk van het eerste boek van zijn ”Institutie” de Romeinse staatsgeleerde en filosoof Cicero in, om te bewijzen dat mensen een zekere kennis van God hebben. En weer een paar eeuwen later citeert Groen van Prinsterer in ”Ongeloof en revolutie” dezelfde Cicero om zijn standpunt te onderbouwen.

De kanttekenaren hebben de rechte filosofie niet voor niets „een gave Gods” genoemd. Filosofie, als een zoeken naar de waarheid, is in lijn met de geschiedenis van het christendom.

Geloofsperspectief

Waar komt dan de scepsis ten aanzien van filosofie vandaan? Van het feit dat de rede na de verlichting verabsoluteerd is. De rede zou alles kunnen verklaren en daardoor zou het christendom overbodig worden. Inmiddels weten we, na twee wereldoorlogen, wel beter.

Op welke manier kunnen we op een juiste manier onze rede gebruiken, zonder een tegenstelling te creëren tussen geloof en filosofie?

In zijn ”Disputatie over de mens” (1536) gaat Luther in op de rede van de mens. Hij stelt dat de rede „een zon moet zijn en een goddelijke macht die is aangesteld om aan de dingen in dit leven leiding en gestalte te geven. Na de val van Adam heeft God deze majesteit niet aan de rede ontnomen; nee, Hij heeft deze eerder bevestigd” (stellingen 8 en 9).

Toch verabsoluteert Luther de rede niet. Hij zegt dat de rede „onder de macht van de duivel” is. Hij stelt dat de rede niet kan bijdragen aan de zaligheid. Integendeel, de mens is „alleen te begiftigen met eeuwigheid van leven door Gods Zoon Christus Jezus (als hij in Hem gelooft)” (stellingen 22 en 23).

Luther doet dus twee dingen. Ten eerste stelt hij dat de rede iets prachtigs is en dat we hem moeten gebruiken om leiding te geven aan ons leven en dat van anderen. Hij stelt dat we nog steeds redelijke wezens zijn. Ten tweede plaatst Luther de rede in het perspectief van het geloof. De rede wordt door hem op zijn plek gezet. Alleen in het licht van Christus kunnen we de rede weer inzetten zoals God deze bedoeld heeft.

Geen onderwaardering

Reformatorische opvoeders, onderwijzers en predikanten moeten daarom beslist niet doen alsof een christen geen gebruik mag maken van de filosofie en de rede. Dan wordt namelijk gebroken met het denken van Paulus en Johannes, de kerkvaders, Luther en Calvijn, de Statenvertalers en Groen van Prinsterer. Zij hebben altijd gezocht naar een juist verstaan van de filosofie en de rede. In Christus is de rede op de juiste plek. Dan wordt deze „gave Gods” niet verabsoluteerd, maar zeker ook niet ondergewaardeerd of verwaarloosd.

De auteur is voorzitter van Justus Lipsius (bachelorstudievereniging voor rechtsfilosofie) en studeert rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Leiden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer