Sokken breien is (g)een kunst
Sokken breien. Vroeger deed je het omdat het moest. Nu omdat het kan. Als je tenminste weet hoe het moet. Want wie leert er nu nog sokken breien?
Sokken zijn vaak het ondergeschoven kindje van de garderobekast. Je ziet ze gewoonlijk ook nauwelijks: voor het grootste deel zitten ze weggestopt in schoeisel en onder kleding. Dus kan er qua sok soms meer mee door dan met de overige kleding. Een broek met een gat erin of een trui met een rafelende boord – daar zullen niet zo veel mensen mee de deur uitgaan. Maar voor sokken lijkt de lat lager te liggen.
Al hebben sokken een nederige positie, ze zijn feitelijk ook onmisbaar. Zeker in het winterseizoen en helemaal als je een koukleum bent. Voelen je voeten ’s avonds aan als ijsklompjes? Trek een paar lekker warme sokken aan, liefst van wol. Eventueel zelfgebreid – als je weet hoe dat moet.
Almaar rondjes breien
Zelf heb ik wel enige breiervaring, maar aan sokken was ik nog nooit begonnen. Terwijl ik de kunst best bij iemand af had kunnen kijken. Genoeg sokkenbrei-experts om me heen. Ik denk dat het gedoe met al die breinaalden me altijd afschrok.
Want een sok is feitelijk een ingenieus object. Naadloos. Driedimensionaal. Als hij goed past, valt hij rimpelloos om de voet, ook als je je enkel beweegt. Dat resultaat bereik je alleen maar door met meerdere naalden of een rondbreinaald almaar rondjes (toeren) te breien. Als je iemand met vier of vijf naalden driftig ziet breien, lijkt het wel alsof zij (of heel soms: hij) een soort mikadoachtige constructie in handen heeft. Voor een aarzelende, beginnende sokkenbreier ziet dat er nogal intimiderend uit. En dan hebben we het nog niet over de meerderingen en minderingen die noodzakelijk zijn om die 3D-vorm tot stand te brengen. Ervaren sokkenbreiers lijken daar hun hand niet voor om te draaien en voeren ondertussen hele conversaties. Maar als je geen idee hebt hoe dat moet, komt het behoorlijk ingewikkeld over.
Gezinseconomie
Sokken breien hoorde generatieslang gewoon bij de opvoeding. Als je het niet van je moeder of oma leerde, dan bracht de juf op school je deze vaardigheid wel bij. Grote kans dat je het vervolgens uitentreuren in praktijk kon brengen door het breien van sokken voor vaders en broers en kousen voor jezelf of je zussen of moeder. Want toen de panty nog niet was uitgevonden –laat staan geaccepteerd– hulden beide geslachten hun voeten en (onder)benen in rondgebreid wollen garen. Door sokken te breien leverde je in die tijd feitelijk een bijdrage aan de gezinseconomie. Het was gewoon pure noodzaak. Of je het nu leuk vond of niet.
Handwerken was tot 1974 een verplicht vak op wat toen nog de lagere school heette. Ik ben van 1966. Breien heb ik inderdaad op school geleerd – ik herinner me een pannenlap met veel te strakke steken. Borduren deden we ook. Als bewijs is er nog een soort merklap met een olifant en een giraffe in grove kruissteken overgeleverd. Maar aan rondbreien, laat staan sokken breien, kwamen wij niet meer toe. De noodzaak daartoe was in die tijd ook al weggevallen door de opkomst van goedkope, machinaal gebreide sokken en kousen.
Sokken breien was voor 1974 zo vanzelfsprekend dat er in handwerkbladen maar sporadisch patronen voor werden gegeven. Daar was geen behoefte aan. Sokkenbreiers kenden het hun door moeder of juf aangeleerde patroon uit hun hoofd. Dat veranderde nadat de handwerkles als verplicht vak verdween, denkt Susan Korthof, die een masterscriptie schreef over breien in Nederland. Voor haar onderzoek nam ze talloze bladen en boeken door. Ze constateert dat het tijdschrift Handwerken zonder grenzen in 1978 een artikel wijdt aan het breien van wollen sokken, met een aantal basispatronen. Er verscheen de achterliggende jaren ook een aantal boekjes over het breien van sokken. Er zijn nog altijd genoeg mensen die graag zelfgebreide sokken dragen, maar noodzaak is het vaak niet meer. Niettemin is het blijkbaar een vaardigheid die ook nieuwe generaties handwerksters blijft intrigeren.
Toverballenwol
Wie nog nooit een sok gebreid heeft maar dat weleens zou willen proberen, kan ook prima zijn licht opsteken op internet. Ik schafte mij een bol in diverse kleuren geverfde wol aan, zette overeenkomstig de instructies van de verkoopster zestig steken op en verliet mij verder op de gedetailleerde instructies van de mevrouw van ontrafeld.nl. In drie afleveringen loodst zij je tussen alle voetangels en klemmen van het breien van een sok door. Met daarbij handige foto’s van hoe het werk er in de verschillende stadia uitziet. En nuttige tips. Als je rondbreit en dus van breinaald wisselt, moet je de draad bijvoorbeeld goed aantrekken om te voorkomen dat er gaten vallen. Wat als je nog niet zo bedreven bent onvermijdelijk toch gaat gebeuren.
Eerlijk gezegd ging mijn breisel pas bij de derde poging op een sok lijken. Rondbreien op vier naalden is sowieso een kunst. Het duurt even voor je door hebt waar je de twee naalden waar je niets mee doet moet laten. De eerste opzet was veel te strak. En er viel een gat tussen de eerste en de laatste steek. Dus na een aantal toeren alles maar weer uitgehaald. De tweede poging, met een rondbreinaald, werd ook niks. Veel te los. Ik heb toch liever een breinaald onder mijn arm. De derde poging, gewoon weer met vier naalden, ging na een aantal toeren (twee recht, twee averecht) gelukkig zowaar op een boord lijken. Dat geeft de breister moed om door te gaan. De toverballenwol die ik had uitgekozen bleek ook heel motiverend te werken. De kleuren lopen geleidelijk in elkaar over en zorgen zo zonder dat je er verder iets voor hoeft te doen voor een streeppatroon. Dat is al snel leuker dan breien aan een grijze sok.
De grote hiel
Het grootste obstakel is het creëren van het hieldeel van de sok. Maar stap voor stap gaat het best. Eerst de grote hiel: een vierkant lapje op basis van de helft van het aantal steken. Daarna de kleine hiel, waarbij het breiwerk door een aantal keren te minderen de bocht omgaat. Vervolgens neem je steken op langs het hiellapje en brei je weer rond, daarbij een aantal keren minderend voor de zogenaamde spie. Na enig geworstel en gehannes lukt het en komt het aantal steken weer op zestig uit. Dan volgt eigenlijk het saaiste deel: de voet. Gewoon recht zo die gaat. En dan tot slot nog minderen voor de tenen en alles netjes afhechten. Zo – klaar. Maar nu de tweede nog. Want één sok is nog geen paar.
De naalden
Sokken brei je in het rond. Daarvoor kun je drie soorten naalden gebruiken: vier traditionele lange naalden zonder knop, vijf korte naalden zonder knop of een zogenaamde rondbreinaald. Wat het prettigst werkt zal van persoon tot persoon verschillen. Lange naalden kun je fijn onder je arm vastklemmen – een voordeel voor wie op die manier heeft leren breien. Bij korte naalden –eentje extra om alle steken kwijt te kunnen– houd je het breiwerk losjes op schoot. Werken met een rondbreinaald scheelt gehannes met naalden. Je hoeft ook minder alert te zijn op het ontstaan van gaatjes op de plaats van de wissel. Maar je moet wel met zo’n rondbreinaald uit de voeten kunnen.
De wol
Sokken die niet alleen warm maar ook sterk moeten zijn, brei je het best van zogenaamde sokkenwol. Vooral verkrijgbaar in grijs gemêleerde tinten. Het eindresultaat is de spreekwoordelijke geitenwollensok – al komt er in het geheel geen geit aan te pas. Het percentage wol in dit garen is, anders dan de naam doet vermoeden, relatief laag. Zeg zo’n 40 procent. Wie sokken breit voor ’s avonds op de bank, en dus alleen voor de warmte, kan ook garen met een hoger percentage wol kiezen. Maar die zijn dus wel eerder versleten als je er veel in rond gaat lopen.