Filosoof Rutten geeft redelijke argumenten voor het bestaan van God
Regelmatig gaat filosoof dr. ir. Emanuel Rutten in debat met atheïsten zoals Herman Philipse, Bas Haring en Maarten Boudry. In deze debatten verdedigt hij het bestaan van God op basis van redelijke argumenten. In de essaybundel ”Overdenkingen” presenteert hij zijn argumenten, naast andere bijdragen, zoals over God en het lijden in de wereld en over het christelijke leven.
In zijn jonge jaren houdt Rutten zich vooral bezig met wiskunde, logica, geschiedenis en muziek. Religie heeft voor hem geen betekenis. Maar door kennismaking met het denken van de Duitse filosoof Martin Heidegger ontdekt hij dat er naast het instrumentele denken van wiskunde en logica ook nog zoiets is als zingevend wijsgerig denken.
Ook komt hij in contact met het christendom. Daarin treffen hem de existentiële en ethische waarachtigheid, de wijsgerige diepgang en de sublieme schoonheid. Na enige tijd staat voor hem vast: „Dit is mijn manier van leven. Dit is mijn wijze van in de wereld zijn. Dit is wat ik ben: christen.” Vervolgens ontdekt hij dat er uitstekende redelijke argumenten zijn voor theïsme (geloof in God).
Geloofwaardig christendom
Vaak wordt gedacht dat de theïst stelling neemt, want hij poneert dat God bestaat. De atheïst ontkent ‘slechts’. Volgens atheïsten ligt daarom de bewijslast bij de theïsten. Rutten toont aan dat dit onjuist is. Voor de theïst is Geest de eerste oorzaak van de wereld en voor de atheïst materie. Beide stellingen zijn bevestigend. Daarom kan de atheïst de bewijslast niet eenzijdig bij de theïst leggen.
Bij de redelijke argumenten voor het geloof in God noemt Rutten allereerst de ervaring van het sublieme of verhevene: „een felle enthousiasmerende hartstocht, het diep mysterieuze en bevreemdende, het overrompelende, het verbazingwekkende (…).” Hij duidt dat als grenservaring van het plotseling betrokken worden op de ultieme oorsprong van de werkelijkheid, dus op het bestaan van God.
Het lezen van de Bijbel kan het middel zijn voor het ervaren van een hogere oorsprong van deze unieke verhalen. Daarom noemt Rutten de veronderstelling redelijk dat deze oorsprong uiteindelijk de God is van Wie de joods-christelijke traditie al sinds eeuwen getuigt.
In zijn visie vormt het christendom als wereldbeeld een samenhangend en geloofwaardig geheel dat antwoord geeft op de grote existentiële vragen van de mensheid, de herkomst van de moraal en de vraag naar het goede leven. Hij wijst erop dat wereldbeschouwingen existentiële gehelen zijn en geen vakwetenschappelijke theorieën. Daarom is de beoordeling van de redelijkheid van het theïsme een filosofisch en geen vakwetenschappelijk vraagstuk.
Theodicee
Een bekende tegenwerping is: Als er een goede God is, waarom is er dan zo veel lijden in de wereld? Daarom gaat Rutten in op het vraagstuk van de theodicee: „Hoe geloof in een goede God kan samengaan met het immense lijden in de wereld.” Maar dat is niet het vraagstuk van de theodicee! Daarbij gaat het om de rechtvaardiging van het geloof in God Die goed is én almachtig, in confrontatie met het kwaad in de wereld. Juist de belijdenis van goedheid én almacht roept het probleem op. Het buiten beschouwing laten van de almacht maakt de argumentatie ontoereikend.
Over het kwaad in de wereld spreekt de auteur zichzelf tegen. Enerzijds zegt hij in lijn met de Bijbel dat de mens het kwaad in de wereld bracht: „God gaf ons de vrijheid en liet ons zo de keus. En wij kozen het kwaad.” Anderzijds verklaart hij: „Het kwaad is voor een christen een volstrekt natuurlijk en begrijpelijk gegeven. Als er immers geen kwaad was, dan zou de mensheid zich verheffen tot het niveau van God (het perfecte, het goede). De mens staat in het christendom echter niet op hetzelfde niveau als God. Dus is er kwaad in de wereld. (…) Het concept ”zondeval” is in het christendom dan ook volstrekt overbodig om het kwaad te verklaren.”
Kanttekeningen
Hier zijn meer kanttekeningen te maken. Enkele voorbeelden:
Over een „bewust wezen dat de oorsprong is van de wereld” zegt de auteur: „Deze vraag wordt al tienduizenden jaren gesteld in zo goed als alle culturen op aarde.” Bronnen die daarover informeren zijn echter maximaal enige duizenden jaren oud.
Rutten schrijft: „Het meest waardevolle bezit van de mens is haar sterfelijkheid. Stel je eens voor dat wij het risico zouden lopen op een eeuwig lijden. Sterfelijkheid is dan ook het grootste geschenk aan de mens gegeven. De dood hoort bij het leven, en behoedt ons, en daarin ligt een gemoedsrust en troost besloten.” De eerste zin bevat een taalfout. Mens is een mannelijk woord; correct is: zijn sterfelijkheid. Ernstiger is echter de inhoud, die haaks staat op het Bijbelse getuigenis, dat de dood door de zonde in de wereld is gekomen (Rom. 5:12). De dood hoort niet bij het leven, maar is de laatste vijand die tenietgedaan wordt (1 Kor. 15:26).
Betwistbaar is ook Ruttens stelling dat een aanval op de evolutietheorie een aanval is op het theïsme.
Hetzelfde geldt voor wat hij schrijft over zonde: „De blijde boodschap van de Bijbel is de zonde. Je bent noodzakelijkerwijs zondig. Je kunt er dus niets aan doen.”
Enerzijds dwingt Rutten respect af door zijn denkkracht, anderzijds stelt hij op belangrijke onderdelen teleur.
Boekgegevens
Overdenkingen, Emanuel Rutten; uitg. Stad op een berg, Brakel, 2017; ISBN 978 90 821 8699 4; 230 blz.; € 15,95.