Britse kiezer plaatst zich buiten hart Europa
De Britse kiezer heeft vorige week aangegeven geen behoefte te hebben aan een referendum over de euro en de Europese grondwet. Nog nooit stemde het Verenigd Koninkrijk zo sterk anti-Europees.
Voordat de kwestie Irak zowel de binnen- als de buitenlandse politiek ging overschaduwen, was premier Blair serieus bezig met een pro-Europese campagne. Rond de invoering van de euro in januari 2002 suggereerden enkele van zijn kabinetsleden dat de gezamenlijke Europese munt ook voor Groot-Brittannië onvermijdelijk zou zijn. En enkele maanden eerder al stuurde het ministerie van Buitenlandse Zaken een redevoering in brochurevorm rond waarin premier Blair stelde dat de „Britse toekomst onlosmakelijk verbonden is met Europa” en dat de Britse deelname aan Europa „essentieel” is.
Dit soort redevoeringen mag dan een genot zijn om naar te luisteren -want Tony Blair is een begaafde campagnevoerder-, de kiezer heeft vorige week echter laten weten het hiermee radicaal oneens te zijn. De beloofde referenda over de euro en de Europese grondwet hoeven nu niet meer te worden gehouden, omdat de uitslag eigenlijk vooraf al vaststaat.
Nog nooit stemden de Britse kiezers zo uitgesproken anti-Europees. De United Kingdom Independence Party (UKIP), die het Verenigd Koninkrijk wil terugtrekken uit de Europese Unie, schoot van 6,5 procent van de stemmen in 1999 naar 16 procent, waarmee ze de derde partij werd. Zo’n uitslag zou in 1999 misschien logisch zijn geweest, toen Brussel zinderde van de schandalen en de Europese Commissie zelfs terugtrad vanwege corruptie onder haar eigen leden. Bij deze verkiezingen was dit niet verwacht. De UKIP kwam pas enkele weken geleden opzetten in de peilingen.
Soms zijn grote verschuivingen in verkiezingsuitslagen te verklaren vanuit een lage opkomst. Maar vorige week kwamen de Britse kiezers vrijwel even sterk op als de Nederlandse, namelijk met ruim 38 procent. In 1999 was de opkomst de laagste in de EU: 24 procent.
Een deel van de verklaring voor deze uitslag ligt in het slinkende vertrouwen dat de regering-Blair geniet. De premier is met zijn tweede termijn bezig en er zijn nauwelijks politieke leiders die dan nog dezelfde blanke onschuld genieten als in het begin.
Maar Blair heeft een extra probleem en dat heet Irak. De operatie-Saddam is veel dramatischer verlopen dan vooraf was gedacht en de grote voorraad massavernietigingswapens is nooit gevonden. Ongetwijfeld heeft dit het publieke vertrouwen in Blair een knauw gegeven. Zijn Labour-partij bleef daarom hangen op 23 procent van de stemmen, het laagste percentage sinds 1910.
Even opvallend is echter dat de grootste oppositiepartij geen munt wist te slaan uit de dalende populariteit van Labour. De Conservatieven worden op het Europese continent vanouds gezien als een hopeloze groep eurosceptici, maar in plaats van te winnen verloor de partij 10 procent van de stemmen. Met 27 procent van het electoraat bereikten de Tories zelfs een historisch dieptepunt sinds 1832. De grootste oppositiepartij biedt dus geen alternatief.
Voor het Britse kiesstelsel, dat steevast twee partijen laat domineren, is dit uniek. Voor het eerst behaalden de Conservatieven en Labour (net) geen meerderheid. Al langer was duidelijk dat het systeem steeds meer ruimte biedt aan een derde partij, de Liberaal-Democraten, maar bij deze Europese uitslag komen er vier grote partijen uit de bus.
Als zelfs de zeer gereserveerde Europese opstelling van de Conservatieven voor veel kiezers nog niet terughoudend genoeg was, komt de vraag op of verder campagne voeren voor Europa nog wel zin heeft. Deze uitslag maakt immers duidelijk dat het Groot-Brittannië niet ligt om in het hart van de Europese Unie te staan.