Afwezigheid van ”boer Braat” in Kamer is een gemis
Elke kiesgerechtigde kan zich al een eeuw lang in ons parlement laten vertegenwoordigen. Toch voelen veel burgers zich vervreemd van Den Haag. Missen we in de Kamer types als ”boer Braat”?
Het is een aanvechtbaar besluit dat de Tweede Kamer het honderdjarige bestaan van het algemeen kiesrecht dit jaar niet viert. Volgens Kamervoorzitter Arib behoort het grote feest over dit feit pas in 2019 plaats te vinden. Dan pas is het een eeuw geleden dat ook het algemeen vrouwenkiesrecht werd ingevoerd.
Een raar argument. Want waarom zou je het betere –als je dat zo wilt zien– de vijand laten zijn van het goede? Je kunt het toch best allebei vieren?
Gedenkwaardig is zeker óók het jaar 1917, toen met het beëindigen van het censuskiesrecht –alleen vermogende burgers mochten naar de stembus– een grote stap gezet werd richting onze moderne democratie.
Vanaf toen veranderde de Tweede Kamer flink van karakter. Zij werd een veel nauwkeuriger afspiegeling van de maatschappij. Niet alleen werd het aantal politieke opvattingen dat daar geventileerd werd groter, ook verbeterde de zogeheten sociale representativiteit van de Kamer. Anders gezegd: Jan met de pet kon vanaf nu niet alleen kiezen, maar ook zelf gekozen worden.
Zomertijd
En daar kwamen ze, hoor: Arend Braat (landbouwer, bekend als ”boer Braat”), Johan Brautigam (bakkersleerling en later stoker op een zeeschip), Jan Weitkamp (winkelier, herbergier en landbouwer), Chris Smeenk (klerk en kantoorbediende) en vele, vele anderen. En ze brachten hun eigen kledingstijl, taalgebruik en thema’s mee. Zo verzette de kleurrijke ”boer Braat”, dankbaar mikpunt van spotprenttekenaars, zich fel tegen de invoering van de zomertijd.
Nooit was de sociale representativiteit van de Kamer zo sterk als tussen de twee wereldoorlogen. Zeker, ook rond 1930 hadden 55 van de honderd Kamerleden hbo of universiteit achter de rug. Maar in de Kamer zaten tevens zeventien personen die als hoogste opleiding slechts de basisschool hadden.
Kom daar vandaag nog eens om! Tegenwoordig heeft zo’n 95 procent van de Kamerleden hbo of universiteit gehad. En ex-worstenmakers of -machinebankwerkers, zoals SP’er Jan Marijnissen, moet je met een lantaarn zoeken.
Nu moeten we ons over de afgenomen sociale afspiegeling van ons parlement om te beginnen niet al te druk maken. In de eerste plaats niet omdat het algemene opleidingsniveau van de bevolking nu natuurlijk veel hoger ligt dan in het Interbellum. In de tweede plaats niet omdat nu eenmaal het einde zoek is als we ons voordurend druk gaan maken over de vraag of er wel voldoende vrouwen, ouderen, ondernemers, gekleurde Nederlanders, transgenders, hijskraanmachinisten, postbodes, topsporters en ex-psychiatrische patiënten in het parlement zitten.
Daarbij komt dat scepsis gepast is bij de remedies die links en rechts worden voorgesteld. Om af te komen van onze ”diploma-democratie” stellen sommige politicologen zelfs voor volksvertegenwoordigers door loting aan te wijzen. Maar zo raakt onze democratie van de regen in de drup. Politicus zijn is namelijk een vak; het parlement bevolken door mensen van de straat te plukken, leidt tot Poolse landdagen.
Nee, verbetermogelijkheden liggen er op dit punt niet zozeer bij het kiessysteem, maar bij de politieke partijen. Als zij eens wat minder kwistig fractiemedewerkers, ambtenaren en juristen op hun kandidatenlijsten zouden plaatsen en wat vaker een capabele boer, winkelier of automonteur, zou er al veel gewonnen zijn.