Europese verkiezingen
In Frankrijk bleef de UMP van president Jacques Chirac met 16,5 procent van de stemmen ver achter bij de Socialistische Partij, die uitkwam op 30 procent. Het extreem rechtse Front National van Jean-Marie Le Pen verdubbelde zijn zetelaantal in het Europees Parlement waarschijnlijk van vijf naar tien.
In Spanje zetten de socialisten hun overwinning bij de parlementsverkiezingen in maart kracht bij met een kleine overwinning op de Partido Popular. Met 99 procent van de stemmen geteld stonden de socialisten op 43,3 procent en de PP op 41,3 procent, goed voor respectievelijk 25 en 23 zetels. De opkomst in Spanje lag op ongeveer 46 procent.
In Portugal, waar ook bijna alle stemmen geteld zijn, leed de regering van sociaal-democraten en conservatieven een nederlaag. De socialistische oppositie haalde 44,5 procent en de regeringscoalitie 33 procent.
Zwaar verlies leed de regering van Tsjechië. De sociaal-democratische partij van premier Vladimir Spidla, die met twee andere partijen een coalitie vormt, haalde volgens de prognose slechts 8,8 procent, wat haar twee zetels oplevert. De centrumrechtse Democratische Burgerpartij won met 29,9 procent en de communisten, ook in de oppositie, werden tweede met 20,4 procent.
In Italië, waar de deelname aan de internationale troepenmacht die Irak bezet houdt bijzonder impopulair is bij de bevolking, ging premier Silvio Berlusconi’s Forza Italia achteruit naar 20,5 procent (van 25,2 procent in 1999). Omdat de andere regeringspartijen gelijk bleven of er iets op vooruitgingen, bleef het verlies van Berlusconi’s coalitie beperkt. Volgens de laatste prognose behaalden de centrumlinkse partijen 45,6 procent, tegen 43 procent voor Berlusconi’s centrumrechtse alliantie.
De regerende Zweedse sociaal-democraten deden het met 24,7 procent van de stemmen goed. Verrassend was de score van de protestpartij Juni-lijst. De anti-Europese partij, speciaal voor de verkiezingen opgericht, eindigde met 14,4 procent op een derde plaats en mag zeker twee, mogelijk zelfs drie van de negentien Zweedse europarlementsleden leveren. De opkomst bedroeg 30 procent.
In Polen, de grootste nieuwe toetreder tot de EU, behaalden de centrumrechtse oppositie en anti-Europese nationalisten de meeste stemmen. De regerende Democratisch Linkse Alliantie, de opvolger van de communistische partij, eindigde met slechts ongeveer 11 procent van de stemmen als vierde. De Poolse kiezers hebben zich volledig afgekeerd van de partij die in 2001 nog met 41 procent van de stemmen aan de macht kwam. De opkomst bedroeg iets meer dan 20 procent.
Op Cyprus verschilde de uitkomst weinig van die van het referendum over hereniging van het eiland in april. De partijen die toen tegen het herenigingsplan van de Verenigde Naties stemden behielden de meerderheid met vier van de zes zetels die Cyprus in het europarlement zijn toegewezen.
De Belgische regeringspartijen VLD en SP.A, veroverden bij elkaar dertien zetels, een winst van twee. De christen-democratische CD&V behaalde vijf zetels (+ 1), het Vlaams Blok 3 (+1) en de Groenen 2 (-1). De Volksunie raakte haar twee zetels kwijt.
Commentatoren wijten de verkiezingsnederlagen voor veel van de regeringspartijen bij de Europese verkiezingen aan het slechte economische klimaat en in een aantal gevallen aan de impopulariteit van de steun van regeringen voor de oorlog in Irak.