Opinie

Is de refozuil aan het verstenen?

Naarmate de gereformeerde gezindte steeds gewoner wordt, verliest ze aan meerwaarde en krijgt ze het moeilijker, betoogt Jan Schinkelshoek.

Jan Schinkelshoek
3 November 2017 08:26Gewijzigd op 16 November 2020 11:51
„Soms denk ik wel eens dat de reformatorische flank van het gereformeerde protestantisme hunkert naar erkenning. Misschien kun je dat wel het beste aflezen aan die grote reformatorische kathedralen, in Barneveld, Yerseke, Opheusden.” Luchtfoto: het kerkge
„Soms denk ik wel eens dat de reformatorische flank van het gereformeerde protestantisme hunkert naar erkenning. Misschien kun je dat wel het beste aflezen aan die grote reformatorische kathedralen, in Barneveld, Yerseke, Opheusden.” Luchtfoto: het kerkge

„Een psalm, een lied, op den sabbatdag. Het is goed dat men den HEERE love, en Uw Naam psalmzinge, o Allerhoogste.”

Na al die jaren galmt het nog steeds na in mijn hoofd. Mijn vader was gewoon om elke zondagmorgen aan het ontbijt, voorafgaand aan de wekelijkse kerkgang, Psalm 92 te lezen. Stapje voor stapje hebben die woorden, woorden uit de Statenbijbel, zich in mijn geheugen gegrift. Meer dan zestig jaar later ken ik die psalm nog woordelijk uit het hoofd:

„Dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten; Op het tiensnarig instrument en op de luit, met een voorbedacht lied op de harp. Want Gij hebt mij verblijd, HEERE, met Uw daden.”

Voor mij is Psalm 92 symbool voor de kleine, vertrouwde, gereformeerde, bevindelijke wereld van de jaren vijftig in wat toen nog een klein dijkdorp in het Zuid-Hollandse landschap was: Capelle aan den IJssel. Onderdeel van de Bijbelgordel van Zeeuws-Vlaanderen tot zijn uitlopers in Friesland.

Die wereld belijdt diepe afhankelijkheid van de Allerhoogste. Ze kijkt, zoekend, schuchter, biddend, naar Boven. Ze is doordrongen van de eigen nietigheid. Ze groepeert zich rond kerk en kerkelijkheid. Ze herinnert aan een sobere, ingetogen levensstijl, aan de kerkgang, aan de rust van de zondag. Ze ademt een zekere gemoedelijkheid, de milde gemoedelijkheid waarmee ik me, ondanks alles, dat ‘strenge’ milieu herinner.

Zwarte kousen

Als ik terugdenk aan die tijd, mijn vroegste jeugd, zie ik veel beelden van wat op de ene of andere manier met God en godsdienst te maken heeft. Het kleine kerkgebouwtje, de kerkenraad, allemaal in het zwart. Ik hoor nog de preek, meestal de gelezen preek. Ik hoor nog het orgel. Ik hoor nog de psalmen volgens de oude berijming op volle noten. Ik hoor nog de Tien Geboden. Ik hoor nog het mysterieuze „wederopstanding des vleses”. Ik hoor nog de woorden, de woorden van de Statenbijbel.

Ik ben gepokt en gemazeld binnen wat toentertijd doorging voor de zwartekousenkerken. Goed en grondig, voeg ik eraan toe. Tot in de meest geraffineerde finesses toe. Mij hoef je niet uit te leggen wat het „welmenend aanbod van genade” omvat. In de Tale Kanaäns praat ik, als het moet, nog een aardig woordje mee. Het verschil tussen de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Noord-Amerika kan ik uitleggen.

Dicht op de huid

Ik werd omgeven door een reeks predikanten. Mijn grootvader was oud gereformeerd predikant, een oom werd het later ook, een andere oom werd op latere leeftijd predikant bij de ”uitgetredenen”, om er later ook weer uit te treden, mijn broer is hersteld hervormd predikant en, om het rijtje af te maken, mijn zoon is predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Ik was omgeven door die ‘wolk van getuigen’ en het laat zich keer raden wat thuis het hoofdonderwerp van gesprek was.

Dat bevindelijke reformatorische wereldje is sinds de jaren ’50 vele malen beschreven. Aanvankelijk vooral snerend, geleidelijk aan serieuzer. Franca Treur, een generatie jonger dan ik (1979) en afkomstig van de Zeeuwse eilanden, heeft het over een milieu „waar wereldvreemdheid een deugd was, samen met bescheidenheid, zondebesef, vrouwelijke zwijgzaamheid en gebrek aan ambitie”. Zo heb ik het Capelle-van-een-halve-eeuw-geleden ook ervaren. Op die ambitieloosheid na.

Er zat een stugge soort aspiratie onder het oppervlak. Dat je d’r in „deze wereld” iets van moest maken, stond buiten elke discussie. God had mijn talenten niet voor niets aan mij gegeven… Natuurlijk zou ik „geen el aan mijn lengte” kunnen toedoen - en dat moest ik ook niet proberen. Maar dat was nog geen reden voor passiviteit.

Misschien laat zich dat mentaliteitsverschil vooral verklaren uit een verschil tussen het Zeeuwse platteland en het Holland onder de rook van Rotterdam. Mijn voorgeslacht, de Schinkelshoeken, was rond de eeuwwisseling niet zonder ambitie van de boerderij (Zevenhuizen) naar de ”werkstad” (Rotterdam) getogen om een eerlijke boterham te verdienen. Hun geloof torsten ze met zich.

Oud gereformeerd

Ik ben door en door een product van dat reformatorische milieu. Maar ik ben niet standaard. Zelfs niet binnen dat wat tegenwoordig de refozuil wordt genoemd.

Thuis waren we oud gereformeerd, een klein kerkverband in de marge van de gereformeerde bevindelijkheid. Het oud gereformeerde volk was zeker toentertijd verspreid over een los-vaste verzameling van allerlei vrije, federatieve en andere gemeenten, op het ongeorganiseerde af, gemeenten die zich ook niet allemaal oud gereformeerd noemden. Illustratief: het partijblad van de SGP, De Banier, had jarenlang een pagina met kerkdiensten, waarop veel moeilijk indeelbare oud gereformeerde diensten onder ”overige samenkomsten” werden gegroepeerd.

Oud gereformeerden waren stille, heel stille luyden, zeer begaan met het eigen zielenheil. Het bestaan in Capelle en al die andere plaatsen met kleine kerkjes, soms niet meer dan boerenschuren, was (zoals sindsdien veelvuldig beschreven) een leven in de beschutting van de tijd, geïsoleerd, naar binnen gekeerd, permanent bezig met vragen over ”tijd en eeuwigheid”, heen en weer geslingerd tussen hoop en minstens zo veel vrees.

Het werd verpakt in een taal (bijna een geheimtaal) die, teruggaande tot de Statenbijbel, voor buitenstaanders ook toen al nauwelijks te volgen was. Vol met verwijzingen naar het ”uurtje der minne”, het ”hutje in de komkommerhof” en niet te vergeten het ”eeuwige raadsbesluit”. Doorspekt met het klagelijke ”ach”, ”och” en ”wee”.

Persoonlijke mystiek

Wat oud gereformeerden onderscheidde van andere soorten bevindelijk gereformeerden was een zekere gemoedelijkheid. Men sleep de messen in het algemeen niet zo scherp. Nee, dogmatisch of leerstellig was er niets mis. Maar door alle preken, huisbezoeken en catechisaties heen hoorde je steeds dat het meer om de ”geest” dan om de ”letter” ging. „De Geest maakt levend…” Het ging om het hart, om de toepassing, om „wat God aan je ziel had gedaan”. „Och, mocht het eens komen te gebeuren…”

Als klein jongetje - ik heb er vage herinneringen aan - heb ik wel eens gezelschappen meegemaakt, ontmoetingen tussen geestverwanten waarin hoogstpersoonlijke geestelijke ervaringen (bevindingen) werden gedeeld. Ik huiverde in stilte.

Die persoonlijke mystiek vormde de grondtoon, ook tijdens de kerkdienst. Zo zie ik nog voor me - het zal een uitzondering zijn geweest - hoe een oud gereformeerde predikant op een gegeven moment ergens op de Veluwe op de kansel de Bijbel bijna letterlijk ter zijde schoof. „Laten we het Woord maar even het Woord laten. Laten we het hebben over Gods verborgen omgang. Zielen, kun je d’r over meepraten?”

Heilbegerig

Oud gereformeerden van allerlei slag en soort kozen voor een isolement binnen het isolement, een heilbegerige naar-binnen-gekeerdheid, wars van allerlei kerkelijk ‘gedoe’. „Slechts één ding is nodig…” Welbewust hield men afstand van wie binnen de Bijbelgordel de hoofdstroom vormden: Gergemmers en Bonders. De Gereformeerde Gemeenten (de ”Kerstianen”, zoals mijn grootvader zei, de gemeenten bijeengebracht door ds. G. H. Kersten) zagen wij thuis een tikkeltje hoofdschuddend aan: „Zo veel hoofd, zo weinig hart. Misschien wel godgeleerd, maar ook van God geleerd?” Ja, onder elkaar ging het soms snoeihard toe.

Dat independentistische kreeg ik met de paplepel mee. De familie van mijn vader - ja, ook mijn vader - kerkte in het Hervormd Lokaal. Die gemeente was meegegaan met de vele grote en kleinere afscheidingen van de Nederlandse Hervormde Kerk na 1834, maar weigerde „treurend om de breuke Sions” even principieel zich bij een ander afgescheiden kerkgenootschap aan te sluiten. Ooit zou de oude vaderlandse kerk weer worden opgericht. Tot die tijd kerkte men in een bijgebouw, een lokaal, het Hervormd Lokaal. ’t Is aan mijn grootvader van moeders kant, oud gereformeerd predikant in Capelle, te danken dat ik oud gereformeerd gedoopt ben.

Dat zijn grotere verschillen dan van de buitenkant misschien lijkt. Zo was mijn grootvader aan vaderskant, ook Jan Schinkelshoek geheten, er geen voorstander van dat ik naar een christelijke school zou gaan. Wat moet die jongen daar nou? Op een School met den Bijbel? Dat kon alleen maar „schijnvroomheid”, erger nog, „vermeende christelijkheid” opleveren. „Een recept om met een ingebeelde hemel in de hel terecht te komen…” Dat de school uitging van de Gereformeerde Gemeenten zal het in zijn ogen niet beter hebben gemaakt, vrees ik.

Zo diep zat bij mensen als mijn grootvader, mensen aan de uiterste rechterflank van de bevindelijkheid, die vrees voor wereldgelijkvormigheid, die fixatie (ik heb geen ander woord) op dat wat komen ging.

Mijn vader heeft toch doorgezet. Ik heb mijn lagere schooljaren doorgebracht op twee scholen waarvan de naam alleen al alles zegt over het karakter van het onderwijs: de Ds. Joh. Bogermanschool (vernoemd naar de voorzitter van de Synode van Dordrecht, 1618-1619) en de Eben Haëzerschool (”Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen”, zoals op het rapport, geheel overbodig, stond). Ik heb er een dubbel gevoel aan overgehouden. Enerzijds ben ik op en top een product van dat reformatorisch onderwijs, tot en met De Driestar. Anderzijds heb ik meegekregen niet te veel aan de vorm, de buitenkant te hangen.

Eenzijdig

Wat wil ik hiermee zeggen? Misschien wel dat ik niet de beste beoordelaar ben van wat zich binnen de Bijbelgordel heeft afgespeeld. In de loop der jaren ben ik steeds verder van de ”oude paden” afgeraakt. De ontwikkelingen van de laatste jaren heb ik, bij wijze van spreken, alleen nog maar uit de krant. En die lees ik dan ook. Mijn moeder bewaart het Reformatorisch Dagblad voor me. Maar (misschien wel belangrijker) ik ben behept met een zekere eenzijdigheid, misschien wel vooringenomenheid.

Ik bezie de ontwikkelingen binnen de bevindelijke wereld, de gereformeerde gezindte, de Refozuil, de Bijbelgordel, zou je kunnen zeggen, door een oud gereformeerde bril. Met een zeker relativisme. Misschien wel vergelijkbaar met de manier waarop een theoloog als Karl Barth christelijke partijvorming beoordeelde. Dreigt het niet een obstakel te worden, een hindermacht? Komt het er niet te veel tussen?

De oud gereformeerden van toen moesten niet zo veel hebben van die reformatorische verzuiling. Of het nou het oprichten van eigen scholen was of het organiseren van het eigen kerkenwerk. Ook de SGP werd kritisch bejegend. Wat moet je er, in ’s lands vergaderzaal? Het was voor hen te veel mensenwerk, te kuyperiaans. Er werd te veel verwacht van de mens, van wat die vermocht en wat die te doen had. Het was te eigenmachtig - ik hoor het woord nog: eigenmachtig. Het was te aards, te veel gericht op het hier en nu. Het leidde te veel af van het ”ene nodige”. Als we hier geen blijvende stad hadden, waarom dan toch zo vlijtig gekunsteld, getimmerd en gebouwd? „Het beklijft niet…”

Onder druk

Nee, het beklijft niet. De refozuil - het sinds de oorlog tamelijk strak opgetrokken geheel van politieke partij, kerk(en), scholen en maatschappelijke organisaties - is de laatste jaren onder steeds grotere druk komen te staan. De interne loyaliteit neemt af, in de Bijbelgordel is ”relishoppen” in. Jongeren laten zich kennelijk niet meer zo gemakkelijk in het keurslijf stoppen. Dat zie ik ook dicht om mij heen. Het heeft voor een deel te maken met ontwikkelingen waar we moeilijke namen voor hebben, uiteenlopend van individualisering en verstedelijking tot hogere opleiding en grotere welstand. Inclusief de secularisatie.

De secularisatie houdt de pas niet in voor een kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeenten. De groei van reformatorische gemeenten in de Bijbelgordel vlakt al een tijdje af. De bouw van een paar megakerken maskeert de uitholling alleen maar. Alsof het de teruggang moet bezweren.

Er wordt geloofsafval gesignaleerd. „Kerkverlating is een reëel en massaal probleem geworden”, signaleert ds. W. Visscher van de Gereformeerde Gemeenten in de (sombere) bundel ”De toekomst van de gereformeerde gezindte” (2013). „De huidige trend is neerwaarts.”

Het is meer dan een kerkelijk probleem. Reformatorische scholen hebben in toenemende mate te lijden onder wat, een tikkeltje wegmasserend, in een andere bundel, ”De multiculturele refoschool” (2015), „interne pluralisering” wordt genoemd.

Wie goed leest, weet wat ermee wordt bedoeld: de verschillen binnen de refozuil nemen geleidelijk zo toe („toenemende heterogeniteit”), dat de reformatorische school het moeilijk heeft. Mag er alleen nog maar uit de Statenbijbel worden gelezen? Of is de Herziene Statenvertaling ook goed? Moeten meisjes echt nog in rokjes naar school?

Andere wind

Het is het topje van de ijsberg. Onder de oppervlakte gist het, als ik onderzoeken in eigen kring naar geloof en leven onder reformatorische jongeren mag geloven. Naast ”bewuste belijders” en ”behoudende bewakers” zijn er steeds meer ”verre vreemden” en ”vlotte vernieuwers”. Er zijn zelfs al ”tweeslachtige” en ”schijn-bedriegt-refo’s” gesignaleerd.

Het is een wereld van verschil met het oud gereformeerde Capelle van de jaren vijftig. Verzekering en vaccinatie worden breed geaccepteerd. Net als de radio. De televisie rukt op, vooral dankzij internet, vermomd als pc. De plek voor meisjes is steeds minder achter het aanrecht. Ik zie veel minder zwarte kousen.

De levensstijl (vakanties, uitgaan) is uitbundiger geworden, begrijp ik. Predikanten signaleren dat het materialisme hard toeslaat. Ik kan het niet beoordelen. Maar ik zie ’s zondags wel veel grote, ‘dikke’ auto’s bij reformatorische kerken staan.

Dat was toentertijd echt anders. Natuurlijk hadden we geen televisie. Natuurlijk was ik niet ingeënt. Natuurlijk mocht ik op zondag geen ijsje kopen. We mochten zelfs niet op de fiets naar de kerk. Ik heb ’s zondags wat afgelopen. Samen met anderen. Ik zie de beelden nog voor me: kerkgangers te voet over de dijk, op weg naar een van de kerken of kerkjes die Capelle rijk was. Een enkeling zong hardop: „Ik ben verblijd, wanneer men mij Godvruchtig opwekt…” (Psalm 122, oude berijming)

Ja, dat kon nog in een dorp in de jaren ’50. Maar dat is allemaal verleden tijd, echt verleden tijd. Er is een andere wind gaan waaien. Alsof de blikrichting aan het veranderen is.

Af en toe moet ik denken aan wat bij ons thuis verteld werd over ds. E. du Marchie van Voorthuijsen, een oud gereformeerde kerkvorst. Hij moest eens uitleggen waarom hij geen televisie keek, waarom hij die ”wereldse kijkdoos” niet in huis had. „Daar heb ik geen tijd voor”, was zijn karakteristieke antwoord. „Ik ben op reis naar het hemelse vaderland. Als ik naar Amerika zou emigreren, zou ik me goed voorbereiden. Ik wil niet als een totaal vreemde aankomen. Dat geldt ook voor het hemelse vaderland. Ik heb alle tijd om te bestuderen hoe het daar is. En om anderen te werven om mee te gaan.” Waar kom je in bevindelijke kringen die mentaliteit nog tegen?

Hoe hard het gaat, laat zich voor buitenstaanders misschien het beste aflezen aan de SGP, een partij die de televisie al lang niet meer schuwt, vrouwenkiesrecht stilletjes accepteert en zelfs het theocratisch gedachtengoed laat verwateren.

Kees van der Staaij is onvergelijkbaar met ds. H. G. Abma.

Dat alles bij elkaar geveegd weerspiegelt de ”stille refolutie” die zich onder bevindelijk gereformeerden aan het voltrekken is. Wat nog niet zo lang geleden een strak georganiseerde zuil was, begint barsten te vertonen.

Herhaling?

Op het eerste gezicht lijkt het op een herhaling wat zich eerder in de protestantse, gereformeerde wereld heeft voltrokken. Het is op z’n minst opvallend hoe leerstelligheid, gereformeerde karaktertrek bij uitstek, stapje voor stapje afneemt. Hoe zich een verschuiving van leer naar leven voltrekt. Hoe de persoonlijke ervaring het steeds meer wint van al die zogenaamde objectieve en voor altijd en iedereen geldende waarheden. Hoe de eigen manier van geloven ”relatiever” wordt. Hoe geloof steeds meer het resultaat van de eigen zoektocht is. En hoe het geloof steeds meer kantelt naar het hier en nu.

Hoe het gekomen is? Er doen tal van verklaringen de ronde. Iemand als emeritus hoogleraar Gerard Dekker, gespecialiseerd in gereformeerde neergang, heeft er boeken vol over geschreven.

Er is een verklaring die ik herken: het contact met de wereld. Het was de latere minister De Gaay Fortman, een van de kopstukken binnen de gereformeerde wereld (ARP, VU, Gereformeerde Kerken), die al in de jaren ’60 signaleerde dat „het gevaar van verwatering” bij gereformeerden ingebakken zit. „De gereformeerde wil van huis uit met de wereld bezig zijn”, zei hij eens. „En dat heeft ongetwijfeld zijn gevolgen.”

Wat begon bij de kuyperianen heeft een halve eeuw later ook de bevindelijke wereld bereikt. Ook die wereld is opengebroken. Zoals Capelle al sinds jaren niet meer het afgesloten dijkdorpje is, maar een satellietstad, een voorstad, een aanhangsel van Rotterdam. En dat trekt z’n sporen.

Naar buiten

Het is niet iets wat de refozuil alleen maar overkomt. Parallel aan die druk van buitenaf is een andere ontwikkeling zichtbaar. Een wending naar het leven, naar het leven van alledag.

Veel meer dan in mijn jeugd, zo is mijn indruk, stellen jongeren uit de gereformeerde gezindte zich de vraag hoe ze het geloof, het overgeleverde geloof, handen en voeten kunnen geven. Dat verklaart de aantrekkingskracht van zoiets als de evangelicale beweging.

Het gaat steeds minder over het leven na dit leven. Wie sneert, kan het een horizontalisering noemen. Wie het serieuzer neemt, ziet het vooral als een verdieping, een zoektocht naar een antwoord op vragen die de eigen traditie niet altijd paraat heeft. Maar de uitkomst is vaak wel dezelfde: weg uit de eigen zuil, het eigen milieu, de eigen kerk.

De traditionele naar-binnen-gekeerdheid in bevindelijk gereformeerde kringen vermindert. Misschien nog steeds niet vàn de wereld, wel steeds nadrukkelijker ìn de wereld. Men sluit zich niet meer op in een hoekje, men treedt zelfbewuster naar buiten.

Soms denk ik wel eens dat de reformatorische flank van het gereformeerde protestantisme hunkert naar erkenning. Wie goed luistert, hoort eenzelfde grondtoon als waarmee Abraham Kuyper in de tweede helft van de negentiende eeuw ruimte claimde voor wat onder zijn handen uitgroeide tot het neocalvinisme: wij hebben dit land opgebouwd, wij hebben onze rechten, wij willen onze plek.

Misschien kun je dat wel het beste aflezen aan die grote reformatorische kathedralen. In Barneveld, in Yerseke, in Opheusden. Die lijken zelfs in de verste verten niet meer op de preekschuurtjes waar ’t vrome volk in de negentiende eeuw kerkte. Het neigt zelfs lichtelijk naar overschreeuwen.

Of neem het Reformatorisch Dagblad, dat al lang niet meer zo’n defensieve toon aanslaat als ik me uit de beginjaren (1972-1975) herinner. Journalistiek is de krant volwassener geworden. Dat mag ik als iemand die de beginjaren van de krant heeft meegemaakt wel zeggen.

Staatkundig gereformeerden

Bevindelijk gereformeerden willen meedoen. Dat zie je wel heel uitdrukkelijk aan het Binnenhof. Let op hoe de SGP zich de laatste jaren heeft ontwikkeld tot een factor van betekenis, tot een stabiele politieke kracht die er niet voor terugschrikt om vanuit de achtergrond kabinetten overeind te houden.

Kamerleden als Van der Staaij en Dijkgraaf spelen het spel mee. Dat was heel lang ondenkbaar. Tot diep in de jaren ’70, zeker voor de komst van iemand als ir. Henk van Rossum, volstond de SGP in de Tweede Kamer met wat ”getuigen” werd genoemd: „O land, land, land! hoor des HEEREN woord.”

De SGP telt mee. Dat is wel eens anders geweest. Tot in de jaren ’80 had men het in de Tweede Kamer misprijzend over ”klein rechts”, de verzameling van de kleine christelijke partijen. Naast de SGP waren er ook het GPV en de RPF. Het was een buitenissige club waar je geen zaken mee deed. Dat het wankele kabinet-Van Agt/Wiegel (het kon op papier op niet meer dan 77 van de 150 zetels in de Tweede Kamer rekenen, waaronder een stuk of wat hele en halve dissidenten binnen het CDA) wel eens met behulp van kleine christelijke partijen het vege lijf zou kunnen redden, was voor iemand als oppositieleider Den Uyl aanleiding om allerlei lelijke dingen over de SGP te zeggen.

Stap voor stap hebben de staatkundig gereformeerden aan respectabiliteit gewonnen. Door hard werken, door grote toewijding, door consciëntieuze inzet. Bas van der Vlies genoot in het parlement gezag, meer dan al zijn voorgangers bij elkaar. Ook dat was niet alleen aan eigen kracht te danken.

Strategie

De SGP is nodig geworden. Naarmate de Tweede Kamer versplinterde en regeringscoalities zich steeds lastiger lieten vormen, kwamen de ”kleintjes” in beeld. Als noodzakelijke hulptroepen. Dat was zo in 2010 (Rutte I). En dat is ook weer zo in 2017 (Rutte III). De SGP is nog niet zo ver als de ChristenUnie, de partner in het ”klein rechts” van weleer. Maar die vraag naar regeringsdeelname komt onherroepelijk. Kan de reformatorische wereld dat aan? Expliciet maken wat impliciet al gebeurt? Het zou er wel eens heel dichtbij kunnen zijn.

Soms lijkt het alsof de SGP-van-nu erop voorsorteert. De staatkundig gereformeerden maken zich, op afstand beoordeeld, gereed. Klassieke obstakels (vrouwenkiesrecht, theocratie, tolerantie) worden bijna geruisloos van hun scherpe kanten ontdaan. Ideologisch begint de SGP steeds meer te lijken op de CHU in de jaren ’50, een conservatieve christelijke partij.

Er zit misschien wel een strategie achter. ’t Lijkt soms alsof de SGP bezig is, samen met de ChristenUnie, het CDA te verdelen: de een het rechterdeel, de ander de linkerflank.

Wie de SGP vergelijkt met de partij die ik in het begin van de jaren ’70 namens het RD in de Tweede Kamer op de voet volgde, kan z’n ogen nauwelijks geloven. De partij is onherkenbaar veranderd. Misschien is die gedaanteverwisseling nog niet zo verwonderlijk. Verwonderlijker is dat het intern kennelijk zo gladjes verloopt.

Toewending

Die toewending naar de wereld wordt de SGP en de rest van de refozuil misschien wel opgedrongen. De seculiere wereld dreigt zich steeds meer met de reformatorische wereld te bemoeien.

Gereformeerden op de rechterflank van het protestantisme zien zich geconfronteerd met allerlei seculiere en zelfs ”antireligieuze” dreigingen en bedreigingen. Er zijn allerlei ongewenste ontwikkelingen, uiteenlopend van abortus tot ‘waardig’ sterven. Allerlei vastigheden (zondagse winkelsluiting, onderwijsvrijheid, geen vaccinatiedwang) zijn niet langer zo vanzelfsprekend als ze heel lang leken. Wat erin gehakt heeft, is het verbod op de weigerambtenaar.

Mag je die ”ontchristelijking” laten gebeuren? Vergt die actief optreden? Moet je vuile handen durven maken?

„Het zal er steeds meer op aankomen waar wij staan en waarvoor wij staan”, waarschuwde SGP-fractieleider Van der Vlies al bij het 75-jarig bestaan in 1993. Dat blijken profetische woorden.

Bevindelijk gereformeerden blijken, in elk geval bij nader inzien, uit het hout van eenzelfde boomsoort te zijn gesneden als de klassiek gereformeerden, de kuyperianen. Zeker nu de eerste fase van de emancipatie voltooid is, lijken ze overgoten met hetzelfde sop: minstens zo stellig, bijna net zo activistisch en even praktisch, nuchter en resultaatgericht. Of worden stapje voor stapje de accenten verlegd? Is er sprake van een verdwijnende hemel?

Kuitert?

Zal de geschiedenis zich herhalen? Gaat de bevindelijk gereformeerde wereld eenzelfde gang als de wereld van Kuyper, Bavinck en Dooyeweerd? Staat de reformatorische zuil hetzelfde te wachten als wat de vrijgemaakten sinds een jaar of tien doormaken? Is het wachten op een Kuitert uit bevindelijke hoek, die de ”Gereformeerde Dogmatiek” (Kersten) als een ui schil voor schil afpelt? De discussie over de schepping in zes dagen is al begonnen.

Dat de geschiedenis op herhaling gaat, geloof ik niet. Dat is een verleidelijke theorie, maar de praktijk laat zien dat er ook andere wegen open liggen. Wie had gedacht dat de evangelischen hun duizenden zouden verslaan onder vrijgemaakten? Wie hield het voor mogelijk dat de SGP zo gemakkelijk een rechttoe rechtaan conservatieve partij zou worden? En wie ontgaat het dat het reformatorisch onderwijs op alle lijstjes bovenaan staat en alleen al daarom steeds aantrekkelijker wordt voor andersdenkenden?

Het kan kennelijk verschillende kanten op. Wat eerder dreigt, is dat de gereformeerde gezindte in de kramp schiet, zich ingraaft en met de rug naar de wereld gaat staan. Dat is een begrijpelijke reflex, een reflex die we ook kennen uit de gereformeerde wereld: Geelkerken, de sprekende slang, Assen, 1926. Maar het is een reflex die soms weer een minstens zo heftige tegenreactie oproept.

Het lijkt me geen uitgemaakte zaak. Dat zie ik ook onder mijn klasgenoten. Een tijdje terug bezocht ik de reünie van mijn oude school, de Eben Haëzer. Wat opviel, was hoe uiteenlopend die bevindelijke jongens en meisjes van toen met hun erfenis zijn omgegaan. Een deel is in verschillende gradaties de ”voorzeide leer” trouw gebleven, een kleiner deel is afgehaakt. De meesten proberen, soms zoekend en tastend, ”wat ons is bijgebracht” op een of andere manier overeind te houden. Of zoals een van mijn medescholieren zei: „Het laat je niet los.”

Echo van het verleden

Wàt laat haar niet los? Is dat meer dan een echo van een verleden, iets wat erin gestampt is? Zit het zo diep, dat een volgende generatie zich er net zo aan zal hechten? Zal het de tand des tijds doorstaan?

Niet zo lang geleden maakte ik weer eens een ouderwetse reformatorische kerkdienst mee. Nee, dat is voor mij geen feest der herkenning. Maar het zit vol nostalgie: de lange preek, de eindeloze herhalingen, de geijkte woorden, de volle noten. Maar hoe diep steekt het? Spreekt het jongeren straks ook aan? Overleeft het in een tijd van Twitter, Facebook en WhatsApp? Draag je zo geloof over?

Misschien is dat niet eens de grootste uitdaging waar bevindelijk gereformeerden voor staan. Natuurlijk kan een gestolde theologie, kerkdienst en liturgie een obstakel van jewelste blijken. Maar het echte probleem zit dieper, denk ik. Dat heeft veel meer te maken met het geloof, het beleefde, bezielde, ”bevonden” geloof.

Hoe staat het met de bevindelijkheid? Leeft die, doet die iets? Wat is ervan te merken? Of is ze weggeëbd? Diep verstopt geraakt achter al die correcte woorden, achter die oprechte inzet, achter die indrukwekkende zuil? Of zoekt de bevindelijkheid haar uitvlucht in allerlei vormen van kerkelijk, politiek en maatschappelijk activisme?

Ik kijk rond in de kerk, maar ik zie ze niet, ik bemerk ze niet. Maar dat is eigenlijk altijd al zo geweest. Het is een harde, knoestige vorm van geloofsbeleving, die bevindelijkheid. En ik ben misschien wel de laatste aan wie een inkijkje gegund wordt. Maar het oogt, het voelt, het smaakt schraal. Te plichtmatig. Obligaat bijna. Te afgesleten misschien wel.

Zijn - ik vraag maar - geloof, leer en leven óók onder bevindelijk gereformeerden gaandeweg gerationaliseerd, tot een stelsel gemaakt? Is de refozuil aan het verzuilen, aan het verstenen? De verleiding is groot om de vrouw van Lot erbij te halen. Maar die verleiding weersta ik.

Antwoord

Toch is dat is wel het punt waar het om draait. Heeft de bevindelijk gereformeerde wereld en eigen, overtuigend, aansprekend, gelovig antwoord op de eisen van de tijd? Valt men terug in klassieke woorden, schraal als ze dreigen te worden, uitgewoond als ze klinken? Of licht er iets op van het geloof der vaderen, van het heilgeheim, Gods verborgen omgang - de bevindelijkheid? En heeft dat voldoende wervende kracht?

Dat zou wel eens veel bepalender kunnen zijn voor de toekomst van de refozuil dan welke omslingerende aanpassing, bijstelling of modernisering ook. Laat staan: regeringsdeelname.

Naarmate de refozuil steeds ‘gewoner’ wordt, verliest ze aan meerwaarde. Naarmate het reformatorische onderwijs steeds meer gaat lijken op protestantse of christelijke scholen, naarmate de SGP steeds meer een goedgelijkende, rechtse variant van het CDA wordt, naarmate de Gereformeerde Gemeenten zich steeds minder onderscheiden van ‘zware’ protestantse gemeenten in Zeeland of op de Veluwe, naarmate de Bijbelgordel zich ook op zondag steeds meer laat openbreken, naarmate de bevindelijke inslag verzakelijkt, stolt of verstoft, naarmate de ”voorzeide leer” tot lege, uitgeholde woorden verwordt - naar die mate krijgt de zuil het moeilijker.

„Vroeger of later halen ze de wereld binnen”, placht mijn grootvader te zeggen over de eigen school, het kerkenwerk en andere vormen van zuilenbouw. Dat is me te ruw, te ongenuanceerd. Maar dat mensenwerk allesbehalve zaligmakend is, dat hebben die oud gereformeerden van toen, ondanks hun scepsis, goed aangevoeld. Het moet een spade dieper.

In mijn hoofd hoor ik mijn vader op zondagochtend lezen uit Psalm 92: „O HEERE! hoe groot zijn Uw werken! zeer diep zijn uw gedachten. Een onvernuftig man weet er niet van, een dwaas verstaat ditzelve niet.”

Elke zondagmorgen lees ik deze psalm om me eraan te herinneren. Uit de Statenbijbel.

De auteur was voorheen onder meer lid van de Tweede Kamer voor het CDA en journalist bij het Reformatorisch Dagblad. Hij is nu directeur van communicatiebureau Schinkelshoek & Verhoog. Deze lezing hield hij op de ”Studiedag over Bible Belts - in en buiten Nederland” op 3 november in Utrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer