Filosoof Ger Groot: „Zonder religie is de moderne filosofie niet te begrijpen.”
De geschiedenis van de moderne filosofie is één lange worsteling met de erfenis van godsdienst, stelt de schrijver en filosoof dr. Ger Groot.
Het boek ”De geest uit de fles. Hoe de moderne mens werd wie hij is” is de neerslag van een populaire collegereeks die dr. Ger Groot gaf aan eerstejaarsstudenten filosofie van de Erasmus Universiteit. Het is bovendien meer dan een boek, door de vele verwijzingen naar fragmenten uit muziek, films, opera’s, toneelstukken, documentaires, en interviews, via de site degeestuitdefles.com. Op deze site is ook een verkorte collegereeks beschikbaar. Deze aanpak maakt duidelijk dat de inhoud van de filosofie de hele cultuur doordringt. Volgens de uitgever gaat het om „een schitterend lees-, kijk- en luisterboek”, en dat is juist.
Guillotine
Het denken van Descartes (1596-1650) markeert het begin van de moderne filosofie. Tot in zijn tijd wordt de wereld benaderd vanuit het goddelijke, daarna gaat de mens van zichzelf uit. Het gevolg is één aanhoudende poging in het reine te komen met het verlies van een goddelijk ankerpunt. Dat verlies wordt dramatisch geïllustreerd als Lodewijk XVI in 1793 op het schavot wordt onthoofd.
Met de val van de bijl van de guillotine wordt ook de staat onthoofd. Men slaat de top af van de machtspiramide, die zich van de vorst uitstrekt naar steeds lagere bestuursniveaus, en die ontspringt aan de soevereiniteit van God. Daarmee is de band tussen aardse macht en goddelijke almacht doorgesneden. Dat betekent een weergaloze godslastering die het hele wereldbeeld verandert. De soevereiniteit duikt van de top van de piramide naar de basis ervan. De volkssoevereiniteit wordt het nieuwe beginsel van de politieke orde, met als enige uitgangspunt: de meeste stemmen gelden.
Op boeiende wijze bespreekt de auteur een reeks denkers, met veel oog voor lijnen van ontwikkeling en beïnvloeding. Te noemen is het dualisme van lichaam en geest bij Descartes. Een uitloper daarvan is de tegenstelling tussen materialisme en idealisme, met in onze tijd de materialistische bestseller ”Wij zijn ons brein” van Dick Swaab.
Interessant is de invloed van het pleidooi van Rousseau voor de natuurlijke mens op de hippies van de jaren zestig van de vorige eeuw. Maar in hun zoeken naar authenticiteit zijn ze minstens zo schatplichtig aan het existentiedenken van Sartre. Authenticiteit is zelfs een van de kernwaarden van de hedendaagse samenleving – tot in bedrijfsvoering en leiderschap toe.
Nieuwe mens
Nietzsche wijst erop dat met het loslaten van het geloof in God iedere zekerheid is weggevallen, omdat er geen enkel vast punt meer te vinden is waarin de wereld kan worden verankerd. Daarom vraagt hij om een totaal nieuwe opbouw van de architectuur van de wereld. Dat vereist een nieuwe mens die met verlies aan houvast en zekerheid heeft leren leven. Dát is uiteindelijk de betekenis van de übermensch.
Nietzsche hekelt zijn tijdgenoten die, weggezonken in comfort, alleen nog maar willen genieten van het leven. Zielloos hedonisme is de paradoxale vrucht van het christelijk ascetisme. De Europese cultuur, op sterven na dood, schreeuwt om een diepgaande „herwaardering van alle waarden.”
Heidegger poneert dat de moderniteit bij Sartre en zijn vrijheidsproclamatie is vastgelopen. Hij roept de emancipatie van het subject een halt toe. De mens is niet de basis van alles, brengt niet als een God alles uit zichzelf voort en schept niet de zin van zijn eigen leven. Die zin valt hem toe, als een geschenk, waarin we gerust de oude religieuze notie „genade” mogen horen doorklinken. Niet dat Heidegger teruggrijpt op de godsdienst. Die is volgens hem al even besmet geraakt met „metafysica” als het humanistische denken zonder God. Maar het betekent wel dat we onze situatie op een andere manier moeten doordenken.
Máxima
Op die noodzaak van een andere wijze van doordenken stuit ook Foucault. Hij ziet drie wetenschappen als richtinggevend: psychoanalyse, volkenkunde en taalwetenschap. Wat de laatste betreft is de poststructuralist Derrida van belang. Hij keert zich af van een denken dat de wereld doorziet en beheerst en wijst erop dat teksten geen definitieve betekenis hebben. Ze staan altijd open voor nieuwe interpretaties, en raken zodra ze zijn neergeschreven of uitgesproken los uit de „zeggingswil” van de auteur.
Bij het schrijven van een boek gaat er altijd wel iets mis. Zo noemt het overigens uitstekende register 1871 als geboortejaar van koningin Máxima. Van andere aard is dat Luthers ontdekking van de rechtvaardiging door het geloof wordt weergegeven als: „Alleen het geloof maakt heilig.” Ook de verbinding van de Reformatie met de gedachte dat men nooit zeker kan zijn van de genade, is een vergissing. De bewering dat de moderniteit mede door invloed van de Reformatie ontstond, is discutabel.
De conclusie van de auteur dat de geschiedenis van de moderne filosofie één lange worsteling is met de erfenis van de religie, is overtuigend en aangrijpend. De ontkenning van de oorsprong van de mens als schepsel roept steeds complexer vragen op. De (post)-moderne filosofie verheldert de menselijke situatie, maar is erop gericht verder te komen op een onbegaanbare weg. De begaanbare weg is erkenning van de oorsprong van de mens en van het geopenbaarde Woord van God als zingevingsbron bij uitstek.
Boekgegevens
”De geest uit de fles. Hoe de moderne mens werd wie hij is. Met illustraties uit de geschiedenis van de beeldende kunst, architectuur, muziek, opera, toneel en film”, Ger Groot; uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2017; ISBN 978 90 477 0943 5; 360 blz.; € 34,50.