Cultuur & boeken

„Diep inademen, m’n lammetjes, snel!”

Titel:

A. de Heer
9 June 2004 08:52Gewijzigd op 14 November 2020 01:18

”De laatste der Rechtvaardigen”
Auteur: André Schwarz-Bart
Uitgeverij: Meulenhoff, Amsterdam, 2003
ISBN 90 290 7260 1
Pagina’s: 352
Prijs: € 28,50. Een altijd aanwezige bacterie, zo typeerde Michael Stein, voormalig redacteur van NRC Handelsblad, het antisemitisme vorig jaar, op een conferentie in de Amsterdamse Rode Hoed. „Soms sluimerend, dan weer toeslaand.” Na lezing van de magistrale roman van André Schwarz, ”De laatste der Rechtvaardigen”, zou je wensen die bacterie, dat hondse monster, voor eens en altijd te kunnen uitroeien. Maar je kunt het niet. Je staat machteloos. Bijna net zo machteloos als de hoofdpersoon Ernie Levy.

„Zeventien jaar was ik”, schreef recensent Carl Friedman in Trouw, „toen mijn moeder me ”Le dernier des Justus” te lezen gaf. Het boek greep me zo aan, dat ik het nauwelijks kon verdragen. Bij het laatste hoofdstuk gekomen, durfde ik niet verder te gaan. Ik wist met grote stelligheid dat mijn hart zou breken, en ik was, zo vond ik, te jong voor een gebroken hart. Daarom schoof ik, staande op een stoel, het boek over de rand van de zware eikenhouten kleerkast in mijn kamer. Het raakte klem in de smalle ruimte tussen kast en muur, buiten mijn bereik. Maanden gingen voorbij. Af en toe legde ik mijn wang tegen de muur om in de spleet achter de kast te turen. Ja hoor, daar hing het boek nog steeds, schuin en doodstil, als iemand die vast zit in een spelonk en die alle hoop op redding heeft laten varen. Pas een jaar later, toen ik verhuisde naar een studentenkamer en de kast van de muur werd getrokken, kwam het boek vrij. Met een dof geluid viel het op de plint. Niet lang daarna heb ik het alsnog tot het einde gelezen. En inderdaad, mijn hart brak.”

Stem
Eind vorig jaar zag bij uitgeverij Meulenhoff een nieuwe Nederlandse vertaling van ”Le dernier des Justus” het licht: ”De laatste der Rechtvaardigen”. De vertaalster, Eveline van Hemert, schreef ook een nawoord, waarin ze onder meer ingaat op de totstandkoming van deze klassieker - die nog in het jaar van verschijnen (1959) werd bekroond met de prestigieuze ”Prix Goncourt”; later met vele andere literaire prijzen.

Schwarz-Bart (Frankrijk, 1928), zelf van Joodse origine, had die plaats in de wereldliteratuur bepaald niet verwacht. Hij had gedacht 1500 tot 2000 lezers te bereiken, meldt Van Hemert. „Toen in de vroege herfst het aantal verkochte exemplaren naar de 40.000 vloog, zei Schwarz-Bart in een interview dat zijn succes buiten hemzelf stond en dat hij er zelfs liever niet aan dacht. Niet uit bescheidenheid, maar omdat hij werkelijk vond dat hij niet meer was dan de stem van een vermoord volk. En ook omdat de personages uit zijn boek in de laatste fase van het schrijven bezit van hem hadden genomen; nog maanden nadat het boek was uitgekomen wist hij niet goed of hij zelf wel bestond” (blz. 343-344).

Gods wil
De stem van een vermoord volk. Het Joodse volk. „Onze ogen zien het licht van dode sterren”, luidt de zin waarmee het boek begint. Jodensterren, voorgoed uitgedoofd tijdens de shoah.

De auteur presenteert zijn werk als een „levensbeschrijving van mijn vriend Ernie.” Een levensbeschrijving die, schrijft hij, met gemak binnen het tweede kwart van de twintigste eeuw zou passen. Evenwel, de „werkelijke geschiedenis van Ernie Levy begint lang geleden, rond het jaar duizend van onze jaartelling, in de oude anglicaanse stad York. Op 11 maart 1185, om precies te zijn.

Die dag sprak bisschop William of Nordhouse een lange preek uit, en onder het uitroepen van „Het is Gods wil!” zwermden de kerkgangers uit over het kerkplein; luttele minuten later legden de joodse zielen rekenschap af van hun wandaden aan die God die hen bij monde van zijn bisschop bij zich riep. Ondertussen hadden verschillende families dankzij de plunderingen kunnen ontkomen naar een oude, niet meer gebruikte wachttoren aan de rand van de stad. De belegering duurde zes dagen. Elke dag liep een monnik in de ochtendschemering tot aan de rond de toren gegraven gracht en beloofde, met het kruis in de hand, dat de Joden die het lijden van Onze Lieve Heer Jezus Christus zouden erkennen gespaard zouden blijven. Maar de toren „gaf taal noch teken”, volgens een ooggetuige, de benedictijn Dom Bracton.

Op de morgen van de zevende dag riep rabbi Jom Tov Levy de belegerden samen op de trans. „Broeders”, zei hij, „God heeft ons het leven geschonken; laten we het hem vrijwillig, eigenhandig, teruggeven, zoals onze broeders in Duitsland hebben gedaan.” Mannen, vrouwen, kinderen en grijsaards, allen staken hem het hoofd toe voor zijn zegen en vervolgens de keel voor de dolkstoot die hij toediende met de andere hand. Ten slotte stond de oude rabbijn alleen oog in oog met de dood. Dom Bracton vermeldt: „En toen klonk een hoge jammerklacht, die van hier tot aan de wijk Saint James te horen was…””

Legende
Het is maar een anekdote, schrijft Schwarz-Bart, en op zichzelf nog niet eens opmerkelijk. „In de ogen van de Joden is de holocaust van de wachttoren slechts een onbeduidende episode in een geschiedenis die bezwijkt onder de marteldoden.” Maar, vervolgt hij dan, „de daad van rabbi Jom Tov Levy had een bijzonder geluk: ze steeg uit boven de alledaagse tragedies en werd tot een legende.”

Een legende, die teruggaat op de oude Joodse traditie van de ”Lamed-wavs”. Volgens deze legende steunt de wereld op zesendertig Rechtvaardigen, de Lamed-wavs. In niets onderscheiden zij zich van gewone stervelingen; vaak weten zij niet eens dat ze een Rechtvaardige zijn. „Maar wanneer er ook maar één zou wegvallen, zou het leed zelfs het hart van de kleinste kinderen vergiftigen en zou de mensheid met een schreeuw uitdoven. Want de Lamed-wavs zijn het veelvoudige hart van de wereld, en in hen wordt al ons verdriet uitgestort als in een kom” (blz. 10).

„Luister, Salomon”, zegt de Eeuwige God tegen de jongste zoon van rabbi Jom Tov Levy, Salomon Levy, die op wonderlijke wijze níét omkwam tijdens de slachtpartij in York. „Hoor wat ik je te zeggen heb. Op de zeventiende dag van de maand sivan 4945 heeft je vader, rabbi Jom Tov, mijn deernis gewekt. Daarom zal aan zijn nageslacht, door de eeuwen der eeuwen, de gunst worden geschonken van één Lamed-wav per generatie. Jij bent de eerste, jij bent de Lamed-wav, jij bent heilig” (blz. 11).

De laatste
Schwarz-Bart beschrijft uiteindelijk het leven van Ernie Levy, de „laatste der Rechtvaardigen.” Ernie, een kleinzoon van „Mutter” Judith en grootvader Mordechai - een Levy uit het Poolse Zemycok.

De jongen groeit op in Stillenstadt, „een van die bekoorlijke oude Duitse stadjes.” Maar niet voor Joden in de jaren dertig van de twintigste eeuw. „Nadat Adolf Hitler het ambt van rijkskanselier had veroverd, hadden de Duitse Joden het gevoel dat ze als ratten in de val zaten, veroordeeld tot rondjes draaien in afwachting van het allerergste.” (blz. 130) Enkele zinnen verderop schrijft Schwarz-Bart: „Het was het jaar 1933 na de komst van Jezus, die vrolijke boodschapper van de onmogelijke liefde.”

Mag je een zin als de laatste citeren? Mag je een boek waarin zinnen als deze voorkomen aanbevelen? Poog je je enigszins te verplaatsen in het denken van de auteur, dan kun je een béétje begrijpen hoe hij ertoe is gekomen om het zo neer te schrijven.

Wie iets wil beseffen van wat antisemitisme is, in al zijn afgrondelijkheid, moet dit boek lezen. Schwarz-Bart peilt het onpeilbare, brengt het onbeschrijflijke onder woorden. In zinnen die zonder uitzondering tot het uiterste zijn geladen. Híér is een mens toe in staat. Hier zijn christenen toe in staat.

„Wel waar, dat heb je gezegd, dat heb je gezegd!” herhaalden de kinderen, feller nu, terwijl Ernie Levy zijn handen voor zijn gezicht sloeg en op steeds weifelender toon fluisterde, alsof hun stelligheid hem begon te overtuigen: „Nee, dat heb ik niet gezegd, niet waar, dat heb ik niet gezegd…” Een meisjesstem gilde vlak bij zijn oor: „Rotjood!” Op hetzelfde moment had hij het gevoel dat de slijmerige massa van een fluim tot diep in zijn gehoorgang vloog. Toen krijste Wilhelm Knöpfer verontwaardigd: „Moordenaar!” Hij duwde een van Ernies handen weg en diende hem zo’n venijnige kaakslag toe dat de jongen versuft rondtolde in het geschreeuw, tussen de enorme, opgeheven vuisten en de spitse nagels die de meisjes begroeven in het vlees van zijn schouders en zijn bovenbenen terwijl ze klaaglijk scholden: „Gemenerik, gemenerik, jij hebt Onze Lieve Heer doodgemaakt!”” (blz. 128).

Honden
Bladzijde na bladzijde voert de auteur de lezer mee, zó, dat die zich gaandeweg volkomen met Ernie gaat identificeren. Ernie Levy, de jonge Rechtvaardige die, vernederd door woedende ”Pimpfe” en verstoten door zijn vriendin Ilse Bruckner, ten slotte tot de conclusie komt: „Ik was geen Rechtvaardige, ik was niks.” En besluit zich te verhangen.

Schwarz-Bart, op de hem eigen, onderkoelde wijze: „Zo nam de eerste dood van Ernie Levy bescheiden zijn plaats in de statistieken in, tussen tientallen soortgelijke sterfgevallen (hoewel die werkelijk het einde betekenden). Het was knap hoe de leraren, terwijl ze de arische leerlingen onderwezen in moord, tegelijkertijd de Joodse kinderen onderwezen in zelfmoord; dit vormt een goede illustratie van de simpele, rechtlijnige methodiek van de Duitsers, waarvan ook in de pedagogie niet werd afgeweken” (blz. 233).

Even lijkt het erop dat het verhaal hier vroegtijdig tot een einde is gekomen en vraag je je af hoe de auteur de volgende 110 bladzijden nog gaat vullen. Maar, Ernie blijkt niet dood. Net niet. Juist op tijd wordt hij gevonden door zijn grootvader, Mordechai. „Diezelfde avond lag Ernie te ijlen in het ziekenhuis van Mainz, op de joodse afdeling.” Boven zijn bed een bord van geel karton met daarop de woorden: ”Alleen voor Joden en honden”.

Hartverscheurend
”De laatste der Rechtvaardigen” is in feite één langgerekte, hartverscheurende schreeuw - niet in de laatste plaats richting de christenheid. „Het is onmogelijk om Jood te zijn.” (blz. 254) Levy vlucht naar Frankrijk, waar hij in dienst treedt van het Franse leger, het 429e marsregiment van het Vreemdelingenlegioen. Het regiment wordt, op „knappe” wijze, vernietigd; het Franse leger capituleert. Kamp Gurs, waar zijn familieleden zich bevinden, wordt uitgeleverd aan de vernietigingskampen van de nazi’s. „Vanuit zijn bolster meende Ernie Levy dat met deze laatste zet de cirkel rond was, en daarop kreeg hij voor de tweede maal het uitstekende idee om zich te verhangen. We haasten ons erbij te zeggen dat hij dat niet deed. En waarom wilde hij zich verhangen? En waarom verhing hij zich niet? Dat zijn inderdaad interessante vragen. Maar daar er weinig ruimte is, zullen we ons beperken tot de opmerking dat hij het zich niet vergaf zich niet te hebben verhangen.” (blz. 259) Opmerkingen als deze geven het boek iets buitengewoon beklemmends, sinisters. Dit is dus waar antisemitisme, óók anno 2004, vroeg of laat toe leidt.

Zyklon B
Het laatste hoofdstuk beschrijft datgene waarvoor een mensenkind normaal gesproken halt houdt. Maar wat is, onder de rook van Auschwitz, normaal? Schwarz-Bart stopt niet, maar gaat verder. Tot op de ultieme grens.

„Golda vroeg Ernie niet naar haar te kijken, en zo liep hij met gesloten ogen, geleid door het meisje en de kinderen die zich met hun gladde handjes aan zijn blote bovenbenen vastklemden, door de schuifdeur de tweede ruimte in, waar joodse mannen en vrouwen, kinderen en ouderen al dicht opeen stonden onder de in de zoldering gemetselde douchekoppen, in het blauwe licht van omrasterde lampjes die brandden in uitsparingen in de betonnen muren; met gesloten ogen voelde hij de druk van de laatste massa naakte lichamen die de SS’ers nu met de geweerkolf de gaskamer in ranselden; en met gesloten ogen merkte hij dat het licht uitging boven de levenden, boven de honderden joodse vrouwen die prompt in radeloze angst begonnen te gillen, boven de oude mensen wier heilige gebeden luider en luider opstegen, boven de kinderen, de martelaren van het transport, die in hun doodsnood hun onschuldige kinderangsten opnieuw beleefden en allemaal hetzelfde riepen: „Mama! Ik ben toch lief geweest! Waarom is het licht uit!” En terwijl de eerste dampen van Zyklon B-gas tussen de grote zwetende lichamen doorsijpelden en een verdieping lager neerdaalden over het woelige tapijt van kinderhoofdjes, maakte Ernie zich los uit de zwijgende omklemming van het meisje, boog zich in het donker naar de kleine wurmen die tot tussen zijn benen waren gekropen en schreeuwde, met alle tederheid en alle kracht die in zijn ziel was: „Diep inademen, m’n lammetjes, snel!”

En de Rechtvaardige zelf? „Zijn stervende armen omklemden Golda’s lichaam met een al onbewust gebaar van liefdevolle bescherming, en in die houding werden ze een halfuur later gevonden door de ploeg van het Sonderkommando dat tot taak had de Joden in de oven van het crematorium te verbranden. Zo verging het miljoenen, die van Loeftmensj veranderden in Loeft. Ik zal dit onvertaald laten.”

Onweerslucht
En zo eindigt deze geschiedenis niet met een graf dat bezocht kan worden om hun herinnering te eren, besluit Schwarz-Bart. „Want de rook die opsteeg van de crematoria gehoorzaamde net als alle rook aan de natuurkundige wetten: de deeltjes pakken zich samen en worden meegevoerd door de wind, die hen voortjaagt. De enige bedevaart zou zijn, geëerde lezer, om soms droefgeestig naar een onweerslucht te kijken.”

„En inderdaad, mijn hart brak”, schreef Carl Friedman. Ik ben geneigd het haar na te zeggen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer