Een belhamel die een begrip werd
Titel:
”De vader van Pietje Bell. Leven en werk van Chris van Abkoude (1880-1960)”
Auteur: Jan Maliepaard en René Zwaap
Uitgeverij: Mets & Schilt, Amsterdam, 2003
ISBN 90 5330 344 8
Pagina’s: 126
Prijs: € 14,-. De naam van Pietje Bell tovert bij vele generaties een glimlach om de lippen, terwijl ook Kruimeltje warme gevoelens van jeugdsentiment oproept. Het samenstellen van een biografie over de auteur die deze oer-Hollandse jongens introduceerde, is daarom een leuk initiatief. Jan Maliepaard en René Zwaap volgden het spoor van Chris van Abkoude tot in Amerika toe.
De beide biografen vonden in Van Abkoude een dankbaar onderwerp voor een levensbeschrijving. Zoals zijn Pietje Bell bepaald geen grijze muis was, zo blijkt ook de auteur een kleurrijk figuur te zijn geweest. Daarbij komt dat de meeste Nederlanders Pietje Bell wel kennen, maar over Chris van Abkoude eigenlijk niets weten. Zelfs zijn sterfdatum bleef hier lange tijd onduidelijk. Al met al is het dus geen overbodige luxe, zo’n biografie.
Het viel mij wat tegen dat die is uitgevoerd met een slap kaft en op goedkoop papier. Van een boek over de ’vader’ van maar liefst twee beroemd geworden kinderboekenhelden mag je meer verwachten. Zelfs voetnoten ontbreken en de bronvermelding is uiterst summier. Hoewel Maliepaard en Zwaap citeren uit Daalders ”Van Wormcruyt met Suyker tot jeugdliteratuur” noemen ze die achterin onder het kopje ”Bronnen” niet. Toos Zuurveens ”Van Zedenleer tot Bruintje Beer” lijkt helemaal niet te zijn geraadpleegd, terwijl de schrijvers daar zeker hun voordeel mee hadden kunnen doen. Met name over Van Abkoudes minder bekende boeken, maar ook over ”Kruimeltje” biedt Zuurveen meer dan deze biografie doet!
Pionierstijd
In het buitenland had je ”Tom Sawyer” (1876) en ”Alleen op de wereld”, in Nederland kenden we ”Dik Trom” (1891). Toch stellen de biografen terecht dat het schrijven vanuit kinderlijk perspectief zich nog in de pionierstijd bevond toen in 1914 ”Pietje Bell” geboren werd. Het genre was nog nieuw in die dagen. Dat pionieren past trouwens ook wel bij de avontuurlijke en vindingrijke schrijver, die zijn opgewekte ondernemendheid waarschijnlijk van zijn vader had. Zijn moeder was twee weken na zijn geboorte al overleden. Aangrijpend is het kleine overlijdensbericht dat in de biografie staat afgedrukt en spreekt van verschrikkelijk lijden. Van Abkoudes vader had een kapperszaak en werd vanwege zijn grappenmakerij en zanglust Piet Plezier genoemd. De eerste autobiografische trekjes van ”Pietje Bell” beginnen hier al zichtbaar te worden. Pietjes vader, de schoenmaker, heette immers Jan Plezier. Gaandeweg tonen de biografen nog veel andere autobiografische elementen in zowel Pietje Bell als Kruimeltje aan.
Chris van Abkoude werkte aanvankelijk als onderwijzer, waarbij hij veel inspiratie voor zijn jongensverhalen opdeed. Daarnaast ontpopte hij zich als een verdienstelijk verhalenverteller en poppenkastspeler. Ook zette hij zich aan het schrijven van kinderboeken. De vele titels die Chris van Abkoude vóór ”Pietje Bell” publiceerde, komen er in deze biografie bekaaid af. Volgens de biografen legden deze boeken hem geen windeieren en bezorgde de combinatie schrijver-conferencier hem grote populariteit, maar diep gaan zij daar niet op in. Ook ontbreekt een echte verklaring voor het feit dat de andere boeken zo snel in de vergetelheid raakten. De auteurs doen dit af met de bewering dat de autobiografische elementen ”Pietje Bell” „een vitaliteit en natuurlijkheid geven waarmee Van Abkoude zijn eerdere boeken overtreft.”
Kruimeltje
Vaststaat dat ”Pietje Bell” voor de schrijver een doorbraak betekende. Zijn ondeugende streken, grapjes en fantasie spraken kinderen buitengewoon aan. Als het aan de biografen ligt, wordt ”Pietje Bell” zelfs als een boek van hoog literair gehalte beschouwd. Zij baseren zich tot twee keer toe op het Haarlems Dagblad, dat in 1974 stelde dat de boeken over deze belhamel een „Willem Elsschot in miniatuur” waren, „konstaterend en nergens belerend, simpel en direct, heel modern voor een boek uit de belle époque.” Dat laatste mag waar zijn, maar voor literair niveau is meer nodig. Noch het taalgebruik, noch de stijl, noch de ontwikkelingen zijn altijd even origineel. Integendeel. Vader Bells herhaalde uitroep „’t Is een reuzetiep” doet verdacht veel denken aan wat de vader van Dik Trom over zijn zoon placht te zeggen: „’t Is een bijzonder kind en dat is-ie.”
Slechte zinnen als deze komen overvloedig voor: „Pietje, die behalve directeur ook nog verschillende andere plichten te vervullen had, ging naar binnen (…).” De biografen nemen ze blijkbaar voor lief, evenals allerlei andere slordigheden. Laconiek constateren ze dat tante Cato aanvankelijk een zus van Pietjes vader is, maar later opeens de zus van zijn moeder. Zo’n inconsequentie is toch geen kleine misser. Dit neemt niet weg dat ze gelijk hebben als ze constateren: „Een schrijver die in staat is twee figuren te creëren die in de collectieve herinnering van generaties staan gebeiteld is een genie.”
Daar werd overigens ook anders over gedacht. De ”Gids voor Lectuur voor kinderen” vond Pietje Bell geen verkieslijke vriend. De ”School met den Bijbel” schreef: „Deze prikkellectuur doet kinderen veel kwaad, ontwikkelt den zin voor groven effecten en staat een gezonden ontwikkeling in den weg. Het is in één woord gevaarlijk goed.”
Nu gaat een enkele streek van Pietje ook wel wat ver en je mag hopen dat lezertjes zijn voorbeeld niet navolgen als het gaat om het vastbinden van een hond aan een treinwagon of het vertellen van de meest vreselijke ongelukken bij wijze van 1-aprilgrap. Toch is over het algemeen duidelijk dat Pietjes bedoelingen juist heel goed zijn, dat hij best braaf wil zijn.
Wat dat betreft was ”Kruimeltje”, bijna tien jaar na ”Pietje Bell” verschenen, minder controversieel. Maliepaard en Zwaap noemen dit boek een „tragische pendant van Pietje Bell”: „Zoals Van Abkoude met Pietje Bell de lachspieren wist te beroeren, zo toonde hij zich in Kruimeltje een grootmeester in het bespelen van de traanklieren.” Hoewel de biografen ”Kruimeltje” in meer dan één opzicht een buitengewoon boek vinden, besteden ze er slechts een pagina of twee aan. Dat is te mager.
Amerika
”Kruimeltje” en de meeste delen van ”Pietje Bell” blijken in Amerika te zijn geschreven, waar Chris van Abkoude in 1916 met de Holland-Amerika Lijn naartoe reisde. Alsof het normaal is, vertelt de biografie dat hij de reis samen met een tien jaar jongere zangeres maakte, bij wie hij later twee kinderen kreeg. Als zijn vrouw met de kinderen naar New York komt, moet Van Abkoude zijn escapades wel aan haar opbiechten. Volgens de biografen is zij in alle staten, maar is ze te zeer afhankelijk van haar man om vergaande stappen te ondernemen. Uiteindelijk komt het zelfs zover dat de zangeres om financiële redenen afstand van haar kinderen doet en dat Van Abkoudes vrouw de zorg overneemt. Vanaf dat moment telt het gezin vijf kinderen, maar het bestaan van de jongste twee zal voor familie in Holland altijd verzwegen worden.
Vele jaren later sporen de biografen van Van Abkoude de jongste en laatst levende zoon van de schrijver in Amerika op. Deze Fred helpt hen aan veel informatie. Duidelijk wordt dat Chris van Abkoude in Amerika bepaald geen eentonig bestaan heeft geleid. Jarenlang zwierf hij met zijn gezin in een zelfgemaakte en zelfversierde woonwagen rond. In Nederland raakte hij ondertussen in tegenstelling tot zijn helden op de achtergrond. Toen hij op 2 januari 1960 overleed, besteedde de Nederlandse pers met geen woord aandacht aan zijn heengaan. Jan Maliepaard en René Zwaap hebben er nu in elk geval voor gezorgd dat de grote lijnen van zijn leven en werk op een vlot leesbare manier zijn vastgelegd. Volledig kun je dit boek echter niet noemen.