Opinie

Term democratie wordt vaak misbruikt

Het staat Paul Ophey tegen dat in het Westen vaak arrogant wordt geoordeeld over democratiseringsprocessen in landen als China en Indonesië. Het zou wetenschappers, politici en journalisten sieren als ze objectiever hun begrippenapparaat gebruikten en zich wat drukker zouden maken over de ontwikkeling van de democratie in het Westen zelf, stelt hij.

Paul Ophey
8 June 2004 13:17Gewijzigd op 14 November 2020 01:18
„Democratie en democratisering zijn lastig te hanteren begrippen. Met een objectievere aanpak blijkt algauw dat ontwikkelingen in landen als Indonesië en China beter te begrijpen zijn dan wanneer vooral op de verschillen met onze stand van democratie gew
„Democratie en democratisering zijn lastig te hanteren begrippen. Met een objectievere aanpak blijkt algauw dat ontwikkelingen in landen als Indonesië en China beter te begrijpen zijn dan wanneer vooral op de verschillen met onze stand van democratie gew

Als wetenschappers, politici of journalisten beweren dat het soevereiniteitsbeginsel verouderd is in een wereld van snelle globalisering, kan ik mij daar wel iets bij voorstellen. Meer moeite heb ik al met de stelling dat democratie het criterium zou moeten zijn om als land geloofwaardig te zijn in de internationale orde - indien niet expliciet uitgesproken dan is dit meestal impliciet het uitgangspunt. Helemaal te ver gaat het mijns inziens als democratie het ultieme criterium wordt om überhaupt internationaal mee te mogen praten, zoals onlangs nog de politicologen Ivo Daalder en James Lindsay stelden in een pleidooi (in NRC Handelsblad) voor de oprichting van een Verbond van Democratische Landen, als tegenhanger van de weinig efficiënt opererende Verenigde Naties.

Lastig
Democratie lijkt zo’n redelijk uitgangspunt, maar wat meestal vergeten wordt, is dat het begrip -ook door Daalder en Lindsay- erg gemakzuchtig gebruikt wordt. Er zijn immers vele vormen van democratie in praktijk gebracht, gebaseerd op referenda of op een parlementaire vertegenwoordiging. Er zijn presidentiële democratieën, monarchale en volksdemocratieën. En het idee van de federalistische democratie (Proudhon) is tot op heden niet eens serieus uitgeprobeerd. En wat te zeggen van de buitenmodelse democratie die we op het niveau van de Europese Unie kennen, waar een Europese Raad van regeringsleiders, een Europese Commissie, een Raad van Ministers en een rechtstreeks gekozen Europees Parlement naast elkaar en door elkaar heen functioneren?

Democratie en democratisering zijn lastig te hanteren begrippen, waarbij steeds de volle waakzaamheid geboden is om ze niet te misbruiken voor eigen doelen. En juist dat gebeurt dezer dagen weer veelvuldig, in de aanloop naar de Europese verkiezingen, door voor en tegenstanders van verdergaande Europese integratie en/of democratisering.

Het ligt voor de hand de begrippen democratie en democratisering meer in een algemener vergelijkend perspectief te gebruiken. Hoe werden ze op verschillende momenten en op verschillende plaatsen opgevat en beleefd en wat zijn daar de verschillen en overeenkomsten tussen?

Begrijpelijk
Met zo’n (objectievere) aanpak blijkt algauw dat ontwikkelingen in landen als Indonesië en China beter te begrijpen zijn dan wanneer, zoals meestal gebeurt, vooral op de verschillen met onze stand van democratie gewezen wordt. Na enkele decennia van wanorde onder Soekarno na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 -de president en het volk zochten naar de juiste bestuursvorm omdat Nederlanders hen daar niet op hadden voorbereid- koerste dat land vanaf 1965 onder Soeharto rechtsom richting meer democratie. Iets vergelijkbaars gebeurde in China: na wilde avonturen onder Mao koerste dat land vanaf eind jaren zeventig onder of Deng Xiao Ping juist linksom naar meer democratie.

Hoe dan ook, in beide gevallen, zowel in China als in Indonesië, is de afgelopen decennia vooral veel economische vooruitgang bereikt en groeide de middenklasse snel: een belangrijke, wellicht de belangrijkste voorwaarde voor meer democratisering.

Wat dit betreft is de naoorlogse Duitse bondskanselier Konrad Adenhauer wellicht een goed voorbeeld: samen met zijn minister van Economische Zaken, Erhard, was hij verantwoordelijk voor het ”Wirtschaftswunder” in de Bondsrepubliek, maar politiek, aldus de historicus Sebastian Haffner, was hij een patriarch en een autocraat, omdat hij zelfs de partijleiding van zijn eigen Christen Democratische Unie regelmatig links liet liggen. Vanwege die combinatie van economisch succes en autocratische aanpak, noemt Haffner hem evenwel achteraf gezien een ”democratisch autocraat”. „Hij liet de Duitsers wennen aan het idee dat autoriteit en democratie niet onverenigbaar zijn.” Als de economie in die jaren op een fiasco zou zijn uitgelopen, zou het oordeel over Adenhauer automatisch anders uitpakken.

Vergelijking
Ik ben het daarom eens met wat de Amerikaanse politicoloog Fareed Zakaria zegt, dat we ons niet te veel blind moeten staren op democratie an sich, daar waar het samenlevingen betreft die in zo’n totaal andere fase van ontwikkeling verkeren dan onze eigen samenleving. Wie deze evolutionaire manier van denken een 19e-eeuwse manier van denken noemt, moet tegenwoordig niet nog steeds Thorbecke eren, die het algemeen kiesrecht durfde aankondigen over vijftig jaar.

En wat dit betreft zou het ook interessant zijn hedendaagse westerse redeneringen over democratie en democratisering eens te vergelijken met westerse uit de nadagen van het kolonialisme. Destijds verscholen politici en westerse intellectuelen die het koloniale beleid rechtvaardigden zich voortdurend met allerlei ingewikkelde redeneringen achter de hoge geboortecijfers die snelle resultaten van het beleid in de weg zouden staan. Dit element speelt tegenwoordig geen enkele rol meer als westerse intellectuelen, politici en journalisten politieke leiders van ontwikkelingslanden de maat nemen.

Politici van grote mogendheden als India en Brazilië moeten vaak veel meer in hun mars hebben dan dorpspolitici in België of Nederland. Hetzelfde geldt voor politici van minder democratisch geleide mogendheden als China en Indonesië. En, niet te vergeten, politici die een eveneens grootschalig project als de Europese eenwording moeten leiden.

Onzinnig
Wat Daalder en Lindsay in feite beweren is dat we Balkenende hoger aan moeten slaan dan een Jiang Zemin of Soeharto voorheen, want Balkenende zou wel tot hun Verbond van Democratische Landen mogen toetreden en beide andere heren niet - en waarschijnlijk een toekomstige ’president’ van het lang nog niet democratisch bestuurde Europa ook niet. Wat nog maar eens duidelijk maakt dat een absoluut gebruiken van relatieve begrippen -zoals ook Daalder en Lindsay doen- tot onzinnige redeneringen leidt. Door alle democratieën en niet-democratieën in de wereld langs een en dezelfde meetlat te leggen, vergelijken ze appels met peren en bedrijven ze politiek in plaats van wetenschap.

In algemener vergelijkend perspectief zijn wat die begrippen democratie en democratisering betreft interessantere conclusies te trekken, zoals de constatering dat het democratiseringsproces in Indonesië, China en Nederland gedurende de afgelopen vijftig jaar meer overeenkomsten vertoont dan menigeen geneigd is te denken. Ondanks alle verschillen tussen de drie genoemde landen namen in de jaren ’60 en ’70 in alle drie de landen de politieke tegenstellingen toe en vond in alle drie in de jaren ’80 en ’90 op de een of andere manier een vorm van ontideologisering van de politiek plaats. Waarmee uiteraard niet gezegd wil zijn dat in de drie landen het democratiseringsproces even ver gevorderd is.

Dood punt
Daar staat tegenover dat het democratiseringsproces in landen als de Verenigde Staten en Nederland een dood punt lijkt te hebben bereikt met al die professionele lobby’s achter de schermen en het wel of niet invoeren van referenda, waarbij populisme en ouderwetse omkooppraktijken weer een rol gaan spelen.

Overigens, zelfs onze discussie over het al dan niet invoeren van een nieuw kiesstelsel, kan in dit licht worden bezien. Reeds gehouden referenda, in Californië bijvoorbeeld, roepen de vraag op of dat wel werkelijk democratisering is. En een echt open en grondig debat over de professionele lobbycultuur (vooral die van het bedrijfsleven) komt niet op gang, omdat er te grote belangen mee gemoeid zijn.

Je kunt je afvragen in hoeverre intellectuelen als Daalder en Lindsay last hebben van het verschijnsel van de ”democratische paradox”: naarmate meer partijen gaan meepraten, wordt de roep om krachtdadig optreden weer automatisch luider.

Hoe dan ook, het zou wetenschappers, politici en journalisten sieren als ze eens wat objectiever hun begrippenapparaat gebruikten, wat minder egocentrisch of eurocentrisch zouden oordelen over ontwikkelingen elders in de wereld (je hoort hen nooit beweren dat Europa maar eens geboycot zou moeten worden voor zijn gebrek aan democratie) en zich eens wat drukker zouden maken over de ontwikkeling van de democratie in het Westen zelf. Het is vooral hun arrogantie die mij tegenstaat, de westerse arrogantie die ook elders in de wereld zo veel kwaad bloed zet.

De auteur is historicus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer