Edelhert levert gewild stukje vlees
Vanuit haar huiskamer kijkt Marianne van Zon uit over de weilanden waar zij en haar man Wim edelherten houden. Drie roedels met hinden en jonge dieren liggen op hun gemak te herkauwen, een paar dieren houden staand de omgeving in de gaten.
Het is een fraai gezicht, er lopen zo’n honderd dieren. Verderop staan de drie dekbokken broederlijk bij elkaar.
Twintig jaar geleden stond hier nog geen afrastering van 2 meter en graasden er koeien rond De Zonhoeve, die gelegen is tussen Tilburg en Breda. Het was schaalvergroting wat de klok sloeg en de beschikbare oppervlakte land, 40 hectare, zou spoedig te klein zijn. Terwijl het echtpaar Van Zon zich afvroeg of uitbreiding tussen de twee groeiende steden wel mogelijk was, bleek dat de kinderen hen niet zouden opvolgen. Die hadden andere ambities. Had het nog wel zin uit te breiden en door te gaan met melkkoeien?
Een artikel in het vakblad Oogst bracht de Van Zons op het idee herten te gaan fokken. „Vrijwel alle hertenvlees in Nederland kwam uit Nieuw-Zeeland.”
Een boer uit het noorden van het land wilde anderen interesseren voor de fokkerij en zelf het vlees aan de man brengen. Wim en Marianne van Zon besloten met hem in zee te gaan. Ze investeerden in gaas dat meeveert als er een roedel herten tegenaan botst en daarna zijn oude vorm weer aanneemt. „Aan de onderkant zijn de mazen fijner dan aan de bovenkant. Daardoor kunnen kalveren niet ontsnappen en kunnen vossen niet binnendringen”, vertelt Marianne van Zon.
Na de aanschaf van vijftig edelherten in Engeland zou het nog drie jaar duren voordat de eerste kalveren slachtrijp waren. „Niet iedereen heeft een buffer om zo’n periode te overbruggen”, verklaart Van Zon het feit dat Nederland niet meer dan tien à vijftien hertenhouders kent. „De meesten hebben één roedel en doen er wat naast. Wij hebben niet al onze grond nodig en verpachten een deel.”
In die opstartfase dreigde al meteen de vleesverkoop spaak te lopen. De man die de afzet zou regelen, bezweek aan een hartkwaal. „We moesten wat, wij zaten met vlees van vijftig herten. We besloten het vlees uit te delen aan vrienden en kennissen en te vragen wat ze ervan vonden.”
Een gouden greep, zo bleek. De verkoop –aanvankelijk aan de keukentafel– liep zo goed dat de garage moest worden omgebouwd tot winkel. Daar verkopen ze alles zelf. „Biefstuk, haas en rug zijn gewild, de rest gaat weg als stoofvlees of gehakt”, zegt Van Zon. Zelfs de geweien die de bokken elk jaar in maart afwerpen gaan over de toonbank. „In augustus hebben ze weer een nieuw, met een extra tak.”
„Puur natuur”, roemt Van Zon het edelhertenvlees. „Herten zijn nooit ziek, er komt hier zelden een veearts.”
Het slachten besteden ze uit aan een wildslager. „Die is niet zo groot, dan weet je dat je je eigen vlees terugkrijgt. We hebben zelfs twee klanten die uitsluitend hertenvlees eten”, zegt ze.
Zelf eet Van Zon drie tot vier keer in de week een hertenbiefstukje, -gehaktbal of wat -stoofvlees. „De haas is voor speciale dagen. De smaak is vergelijkbaar met die van rundvlees, niet zo uitgesproken als geitenvlees. De structuur is fijner.”
In de wei houden de dieren afstand van mensen. Hoewel ze zich met een korst brood wel laten lokken, blijven ze op hun hoede. Een onverwachte beweging en ze trekken zich terug.
Bij de inrichting van het bedrijf is daar rekening mee gehouden. De weilanden, elk 1,5 hectare, komen uit op een brede gang. Door poorten te openen en te sluiten kan de boer de dieren van het ene perceel in het andere dirigeren.
„Herten zijn nieuwsgierig genoeg om zelf te gaan kijken, je kunt ze er niet heen drijven.” Op de Zonhoeve is dan ook geen hond te vinden. „Daar houden herten niet van en ik ook niet”, vertelt Van Zon terwijl ze het bedrijf laat zien. „Herten houden is niet zo moeilijk als je koeien gewend bent. Ze zijn altijd buiten, eten gras en krijgen alleen in de winter wat bieten bijgevoerd.”
Als ze rijp zijn voor de slacht gaat de roedel naar de grote schuur, waar de dieren in een soort trechter wordt geleid. Hier worden de jonge dieren in alle rust van de hindes gescheiden. Die blijven tot ze een jaar of veertien zijn. Na een draagtijd van ongeveer acht maanden werpen ze in de zomer een kalf. Tweelingen zijn zeldzaam en belasten het moederdier zo dat het een jaar later geen kalf krijgt.
Met de fles grootbrengen is geen optie: „Zo’n diertje krijgt een andere geur en wordt niet geaccepteerd. En als je zo voor een kalf hebt gezorgd, breng je het ook niet graag naar de slager.”
Edelherten
Nederland telt tien tot vijftien fokkerijen van edelherten. De meeste houden zo’n 25 hindes (moederdieren) en 1 bok. Na een draagtijd van acht maanden worden eind mei de kalveren geboren. In de natuur blijven jonge dieren in de roedel tot ze een jaar of twee zijn. Op de fokkerijen gaan ze na anderhalf jaar naar de slager. De hindes en de dekbokken worden aangehouden tot ze zo’n veertien jaar zijn. De bokken worden in het najaar bij de roedel gelaten. Een volwassen bok weegt tot 250 kilo, hindes en jonge dieren wegen zo’n 150 kilo.
serie Bijzondere boerderijen
Niemand kijkt er vreemd van op als een boer koeien, varkens, kippen, schapen of geiten houdt. Maar hoe verdien je een inkomen met edelherten, paarden, buffels of insecten? Deel 1 in een serie over vier bijzondere boerderijen.