Spreek met postmoderne mens over zonde als afgoderij
Wat de Bijbel zegt over afgoderij is bijzonder betekenisvol voor evangelisatie in een postmoderne context, schrijft Tim Keller. Het helpt om het begrip zonde op een overtuigende manier uit te leggen.
Toen ik de Bijbel voor het eerst las, zocht ik naar overkoepelende thema’s. Ik trok de conclusie dat er veel van zulke thema’s waren, zoals verbond en koninkrijk, maar dat we geen van alle tot hét thema kunnen verheffen zonder in de valkuil van het reductionisme te stappen.
Toch is een van de belangrijkste manieren waarop we de Bijbel kunnen lezen die van de eeuwenlange strijd tussen echt geloof en afgoderij. In het begin werd de mens gemaakt om God te eren en te dienen en om in Gods Naam te heersen over de geschapen dingen (Gen. 1:26-28). Paulus noemt de oerzonde in het paradijs een daad van afgoderij. Ze hebben „de heerlijkheid van de onverderfelijke God veranderd (…) en het schepsel geëerd en gediend (…) boven de Schepper” (Rom. 1:21-25). We begonnen voor onszelf te leven, voor ons werk, voor bezit, in plaats van voor de levende God. We keerden de orde zoals die oorspronkelijk was bedoeld, om.
En paradoxaal genoeg begonnen de geschapen dingen over ons te heersen toen we de geschapen dingen begonnen te eren en te dienen. We zijn niet langer Gods onderkoningen die de schepping besturen, maar de schepping beheerst ons. We zijn onderworpen aan verderf, ziekte en ongeluk. Het uiteindelijke bewijs hiervan is de dood zelf. We leven voor onze eigen eer door in het stof te ploeteren, maar uiteindelijk vergaan we tot stof. Het stof ‘wint’ (Genesis 3:17-19). We leven om naam te maken, maar onze namen worden vergeten.
Al in het begin van de Bijbel leren we dat afgoderij slavernij en dood betekent.
Strik
De eerste twee, meest basale wetten van de Tien Geboden (samen een vijfde van Gods wet voor de mens), zijn gericht tegen afgoderij. Het boek Exodus geeft geen andere mogelijkheid dan echt geloof of afgoderij. Of we aanbidden de ongeschapen God, of we aanbidden een of ander geschapen ding (een afgod). De mogelijkheid om niets te aanbidden, bestaat niet.
In het Nieuwe Testament is Romeinen 1:18-25 hiervoor de klassieke tekst. Vaak wordt gedacht dat deze uitgebreide passage over afgoderij alleen over de heidenen gaat. Maar we moeten begrijpen dat het een analyse is van wat zonde nu precies inhoudt en van hoe zonde werkt.
Volgens vers 21 is de reden dat we ons tot afgoden keren dat we controle willen hebben over ons leven, ook al weten we dat we alles aan God te danken hebben: „Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt.” Vers 25 vertelt ons wat de strategie is om controle uit te oefenen: ons hart zetten op geschapen dingen en ons leven daarop bouwen. We hebben het nodig om iets te aanbidden. Zo zijn we geschapen. En daarom kunnen we God niet wegstrepen zonder er vervangende goden voor te ontwerpen.
Vers 21 en 25 noemen de twee gevolgen van afgoderij: misleiding en slavernij. Misleiding: „maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden” (vs. 21). En slavernij: „en het schepsel geëerd en gediend hebben boven de Schepper” (vs. 25).
Loyaliteit
Wat we aanbidden, zullen we dienen. Aanbidding en dienstbaarheid zijn altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden. We zijn ”verbondsmatige” wezens. We gaan een verbondsmatige dienstbaarheid aan met datgene wat ons hart en onze verbeelding het meest bezighoudt. We raken erin verstrikt. Elke menselijke persoon, elke gemeenschap, elke idee en elke cultuur is gebaseerd op een uiteindelijk belang of een uiteindelijke loyaliteit. Dat is óf God, óf iets wat God vervangt.
Persoonlijk zullen we uiteindelijk óf God zoeken óf succes, romantiek, familie, status, populariteit, schoonheid of iets anders wat ons het gevoel geeft dat we als mens belangrijk zijn en wat ons zekerheid geeft en leidraad is bij beslissingen. Cultureel zullen we uiteindelijk óf God zoeken óf de vrije markt, de staat, de elite, de wil van het volk, wetenschap en technologie, militaire macht, menselijke rede, raciale trots of iets anders wat ons als gemeenschap belangrijk maakt en zekerheid geeft en leidraad is bij beslissingen.
Wortel
Niemand had dit beter door dan Maarten Luther, die het Oude en het Nieuwe Testament opmerkelijk bij elkaar houdt in zijn uiteenzetting van de Tien Geboden. Luther zag hoe de oudtestamentische wet tegen afgoderij en de nieuwtestamentische nadruk op rechtvaardiging door geloof alleen op hetzelfde neerkomen.
Hij merkt op dat de Tien Geboden beginnen met twee wetten tegen afgoderij. Het basale probleem bij het breken van de wet is namelijk altijd afgoderij. Met andere woorden, we breken de andere wetten nooit zonder eerst het eerste gebod te overtreden – de wet tegen afgoderij. Luther begreep dat het eerste gebod eigenlijk helemaal gaat over rechtvaardiging door geloof. Niet geloven in rechtvaardiging door geloof is afgoderij. Dat is de wortel van alles wat God mishaagt.
„Iedereen die niet altijd, in al zijn werk, in al zijn lijden, in leven en dood, op God en Zijn genade en gunst vertrouwt en zijn heil zoekt in andere dingen of in zichzelf, houdt dit (eerste) gebod niet en beoefent echte afgoderij, zelfs als hij alles doet wat in de andere wetten staat en daar alle gebeden, gehoorzaamheid, geduld en kuisheid van alle heiligen bij voegt. Want het voornaamste werk is er niet en zonder dat zijn alle andere niet meer dan een schijnvertoning, toneelspel en niet meer dan dat. (…) Als we twijfelen of niet geloven dat God ons genadig is en een welbehagen in ons heeft, of als we zelfingenomen verwachten dat we Hem slechts behagen door en naar de mate van onze werken, is het allemaal puur bedrog. Uiterlijk eren we God, maar vanbinnen bouwen we ons eigen ik op als een valse Zaligmaker” (”Sermon von den guten Werken” X.XI).
Hier zegt Luther dat als we niet geloven dat God ons in Christus volledig aanvaardt, en als we naar iets anders zoeken voor ons behoud, we het eerste gebod niet houden – namelijk om geen andere goden voor Zijn aangezicht te hebben. Als we proberen onze eigen zaligheid te verdienen door de gerechtigheid van de werken, breken we het eerste gebod tegen afgoderij en rechtvaardigheid uit de werken. Onder elke afzonderlijke zonde ligt dus de zonde dat we de zaligheid in Christus verwerpen en ons uitleven in zelfrechtvaardiging.
Begeerten
Een voorbeeld. Iemand sjoemelt met zijn belastingformulier. Waarom doet hij dat? „Omdat hij een zondaar is”, zegt u. Ja, maar waarom neemt zijn zonde deze vorm aan? Luthers antwoord zou zijn dat de man de boel bedriegt omdat hij geld en bezit –en de status en het comfort dat die bieden– belangrijker vindt dan God en Zijn gunst. Of stel u voor dat iemand liever liegt tegen een vriend dan gezichtsverlies te lijden. In dat geval is de onderliggende zonde dat hij de goedkeuring van mensen of zijn reputatie belangrijker vindt dan de gerechtigheid in Christus.
De Bijbel ziet afgoderij dus niet als een van de vele zonden. Het is eerder zo dat we, telkens wanneer we God niet volkomen vertrouwen en zonde doen, in de wortel afgoderij bedrijven. We maken iets belangrijker dan God. Er is altijd een reden om te zondigen. Onder onze zonden liggen afgodische begeerten.
Wetsbreuk
Het onderwijs van de Schrift over afgoderij is bijzonder betekenisvol voor evangelisatie in een postmoderne context. De traditionele manier waarop christenen beschrijven wat zonde is, is door te zeggen dat zonde het breken van Gods wet is. Dat is een goede en volledige omschrijving, wanneer die tenminste goed wordt uitgelegd. Maar de wet van God betreft zowel dadelijke zonden als zonden van nalatigheid. En de wet gaat zowel over de houding van het hart als over het gedrag. Verkeerde houdingen en motivaties zijn doorgaans onbehoorlijke begeerten, vormen van afgoderij. Maar voor de meeste hoorders valt de nadruk bij zonde als het breken van Gods wet volledig op de negatieve (zonde van bedrijf) en uiterlijke kant (gedrag, niet zozeer houding). Er zijn dus belangrijke redenen om te zeggen dat het breken van de wet niet de beste manier is om aan postmoderne luisteraars duidelijk te maken wat zonde is.
Als ik in de stad met jonge mensen die geen christen zijn spreek over zonde, doe ik dat gewoonlijk als volgt: Zonde is niet alleen dat je verkeerde dingen doet. Het is fundamenteler. Je maakt goede dingen tot het hoogste goed. Zonde is dat je je leven meer op iets anders bouwt dan op God, zelfs al is dat iets heel goeds, en dat je daar je betekenis aan ontleent, meer dan aan God. Waar we ons leven op bouwen, dat zal ons opjagen en tot slaaf maken. Zonde is in de eerste plaats afgoderij.
Waarom is dit een goede insteek? In de eerste plaats omdat deze definitie ook een groep mensen betreft waar postmoderne mensen direct aan denken. Postmoderne mensen geloven terecht dat er veel kwaad geschiedt door eigengerechtige religieuze mensen. Als we zeggen: „Zonde is het breken van Gods wet”, zonder veel verdere uitleg, lijkt het of de farizeïstische mensen die zij kennen ‘binnen’ zijn en de meeste andere mensen ‘buiten’ staan.
Farizeeërs zijn natuurlijk heel nauwgezet in het houden van de morele wet en daarom lijken ze –voor degene die je aanhoort– de ideale christen. Nadruk op afgoderij vermijdt dit probleem. Luther laat zien dat farizeeërs voor hun rechtvaardiging kijken naar zichzelf en hun morele goedheid en dat ze daarom metterdaad het eerste gebod breken, ook al buigen ze niet letterlijk voor afgoden. Hun moraal was ingegeven door zelfrechtvaardiging en daarom geestelijk verziekt. Bij al hun houden van de wet, braken ze precies de meest fundamentele wet.
Als we zonde willen omschrijven voor postmoderne mensen, moeten we dat doen op een manier die niet alleen prostituees, maar ook farizeeërs uitdaagt om te veranderen.
Identiteit
Er is nog een reden waarom we een betere uitleg van zonde moeten geven aan postmoderne mensen. Zij zijn relativist. Op het moment dat je zegt: „Zonde is het breken van Gods morele normen”, zullen ze tegenwerpen: „En wie zegt welke morele normen de juiste zijn? Iedereen heeft andere normen! Waarom denken christenen dat zij het bij het goede eind hebben?”
Gewoonlijk word je door zo’n reactie afgeleid van je gesprek over zonde en genade en ga je verder met een apologetische discussie over het relativisme. Natuurlijk moeten postmoderne mensen stevig worden bevraagd op hun halfslachtige visie op waarheid, maar ik denk dat er een manier is om verder te komen en het Evangelie echt geloofwaardig en overtuigend voor te stellen, nog voordat je je met de apologetische kwesties bezighoudt.
Ik doe dat op deze manier. Ik neem een bladzijde uit Kierkegaards ”De ziekte tot de dood”, en ik omschrijf zonde als het bouwen van je identiteit –je eigenwaarde en geluk– op iets anders dan op God. In plaats van hun te vertellen dat ze zondigen omdat ze met hun vriend of vriendin slapen, zeg ik hun dat ze zondigen omdat hun carrière en romances hen moeten redden en alles aan hen moeten geven wat ze bij God zouden moeten zoeken. Zulke afgoderij leidt tot opgejaagdheid, verslaving, diepgaande bezorgdheid, obsessief gedrag, jaloezie en wrok.
Ik heb gemerkt dat postmoderne mensen niet veel tegensputteren als je hun leven beschrijft in termen van afgoderij. Ze twijfelen of er een echt alternatief is, maar ze erkennen schaapachtig dat dit is wat ze doen. Ik heb ook gemerkt dat dit zonde persoonlijker maakt. Een afgod maken van iets betekent dat je het de liefde geeft die je zou moeten geven aan je Schepper en Onderhouder. Als je zonde niet alleen omschrijft als schending van de wet, maar ook als schending van de liefde, zal dat meer overtuigen.
Cultuuranalyse
Natuurlijk, een complete beschrijving van zonde en genade bevat erkenning van onze rebellie tegen Gods autoriteit. Maar ik heb gemerkt dat als mensen overtuigd worden van hun zonde als afgoderij en verkeerd gerichte liefde, het makkelijker is om hen te laten zien dat een van de gevolgen van zonde is dat het hen hun vijandschap tegenover God doet ontkennen. In sommige opzichten is afgoderij als een uit de hand gelopen verslaving. We zijn verstrikt in onze geestelijke afgoden, net zoals mensen in drank en drugs verstrikt zijn. We ontkennen voortdurend hoezeer we rebelleren tegen Gods geboden, net zoals verslaafden ontkennen hoezeer ze hun familieleden en geliefden vertrappen.
Het Bijbelse thema van afgoderij heeft nog veel meer betekenis voor het werk in een postmoderne samenleving dan ik hier heb besproken. Het is niet alleen een sleutel voor evangelisatie, het is ook van cruciale betekenis voor discipelschap en counseling, zoals David Powlison in veel van zijn publicaties over dit onderwerp heeft laten zien (Zie zijn essay ”Idols of the Heart and Vanity Fair”). Ook de Nederlandse calvinisten hebben laten zien dat de beste manier om culturen te analyseren het benoemen van hun gezamenlijke afgoden is.
In wezen heeft elk beroep, elke studie, elke politieke partij en elke ideologie zijn afgoden. Seculiere samenlevingen hebben de menselijke rede en de menselijke autonomie tot afgod gemaakt en er zijn traditionele samenlevingen die van het gezin of raszuiverheid afgoden maken.
Darcey Steinke verhaalt in haar recente autobiografie ”Easter Everywhere: A Memoir” hoe zij als dochter van een lutherse predikant afstand nam van haar christelijke belijdenis. Ze reisde naar New York en gooide zich in een leven van uitgaan en obsessieve seksualiteit. Ze schreef verschillende romans. Ze voelde zich echter buitengewoon rusteloos en leeg. Midden in het boek citeert ze Simone Weil om haar leven samen te vatten: „Iemand heeft slechts de keuze tussen God en afgoderij”, schreef Weil. „Als iemand God ontkent (…) vereert hij dingen van deze wereld in het geloof dat hij dat niet doet. Maar in feite verbeeldt hij zich dat ze goddelijke eigenschappen hebben, hoewel hij dat zelf niet weet.”
In zijn recensie van de autobiografie in The New York Times noemt criticus Stephen Metcalf Weils citaat „buitengewoon.” Dit laat zien hoe indringend het concept van afgoderij is voor postmoderne mensen.
De auteur was tot 1 juli predikant van Redeemer Presbyterian Church in New York. Hij publiceerde tal van boeken, waaronder ”Namaakgoden” (uitg. Van Wijnen). Dit artikel is eerder gepubliceerd op de website van The Gospel Coalition, waaraan Keller mede leidinggeeft.