„Angstwekkende” golf van geweld in de CAR
Geweld blijft de Centraal-Afrikaanse Republiek in de greep houden. Gewapende milities doden burgers, verkrachten vrouwen en meisjes en verwoesten bezittingen. Wat zit er achter de herleving van de agressie?
Bria is een stadje met enkele tienduizenden inwoners in het midden van de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). Eind vorige week vlogen rivaliserende milities er elkaar in de haren. Het resultaat: tien doden en zeker vijftig gewonden.
Elders in het land, in het oostelijke dorp Yokapi, vielen rond dezelfde tijd vijftien doden bij gevechten. Zo’n tachtig huizen gingen in vlammen op.
Deze incidenten staan in de wekelijkse rapportage die VN-organisatie OCHA dinsdag over de situatie in de CAR uitbracht. Ze staan niet op zichzelf, maar zijn illustratief voor het geweld dat het uitgestrekte land in het hart van Afrika al lange tijd in de greep houdt. De agressie neemt zulke verontrustende vormen aan dat de VN-coördinator voor humanitair werk, Stephen O’Brien, deze zomer zelfs sprak van „de eerste tekenen van een genocide.”
Ook Amnesty International waarschuwde recent dat burgers in de CAR blootstaan aan „een angstwekkende golf van marteling, plundering en verdrijvingen.” De cijfers van gevluchte mensen spreken boekdelen: sinds januari verdubbelde het aantal ontheemden in de CAR volgens hulporganisaties van 400.000 tot 800.000.
Straffeloosheid
Het zijn uitlopers van een conflict dat in 2013 het land ontregelde. Islamitische rebellen onder de naam Seleka verdreven toen de christelijke president François Bozizé. In reactie daarop namen christelijk-animistische milities, de antibalaka, de wapens op. Het gevolg was dat een miljoen mensen ontheemd raakten en er duizenden doden vielen.
De huidige incidenten zijn niet zonder meer de voorzetting van de oude strijd. Seleka bestaat officieel niet meer, en ook de antibalakagroepen zijn uiteengevallen in milities die om uiteenlopende redenen de wapens hanteren. Het is moeilijk vat te krijgen op de precieze motieven van de groepen die nu opereren. Allianties wisselen daarbij voortdurend.
O’Brien zei na zijn bezoek aan het land de indruk te hebben dat er steeds vaker aanvallen vanuit een etnisch of religieus motief worden uitgevoerd. Hij refereerde daarbij onder meer aan de situatie in de zuidelijke stad Bangassou, waar 2000 moslims in de kathedraal een veilig heenkomen hadden gezocht voor het geweld van christelijke milities. Buiten het godshuis stonden die volgens hem te wachten om toe te slaan.
De vraag is waarom het geweld sinds begin dit jaar weer zo toeneemt. Na een vredesregeling en verkiezingen leek het even voorzichtig de goede kant op te gaan met de CAR. Onderzoeker Lewis Mudge van Human Rights Watch zoekt de verklaring in twee dingen: de gebleken straffeloosheid voor eerdere misdaden en een VN-vredesmissie die overbelast is. Mogelijk speelt ook de achtergrond van veel blauwhelmen mee: de Marokkaanse. Christelijke groepen zien ze gemakkelijk als handlangers van de islamitische rebellen.
Extra troepen
Een haven van relatieve rust vormt nu de hoofdstad Bangui, waar het in 2013 ook zeer onrustig was. „Enkel in Bangui functioneert er iets wat op een staat lijkt”, zei de rooms-katholieke aartsbisschop van de stad, Dieudonné Nzapalainga, recent. „Buiten Bangui is er geen staat. Daar regeren de rebellen.”
In de hoofdstad zijn er mogelijkheden voor wederopbouw, maar in sommige gebieden is het voor hulporganisaties onmogelijk geworden hun werk te doen. Organisaties zien zich geconfronteerd met bedreigingen en plunderingen en soms nog erger. In de zuidoostelijke plaats Gambo doodden milities in augustus zes vrijwilligers van het Rode Kruis, in een kliniek.
Het is een van de redenen waarom VN’er O’Brien in augustus pleitte voor meer blauwhelmen in het land, van wie er nu een kleine 13.000 zijn. „We moeten nu handelen, de VN-inzet niet verminderen en bidden dat we onze beslissingen later niet hoeven te betreuren.”
Met vijf broden en twee vissen
weer aan de slag
Terwijl in sommige regio’s in de Centraal-Afrikaanse Republiek de strijd weer volop gaande is, staan andere in het teken van voorzichtige wederopbouw. Directeur Marco van der Graaf van ontwikkelingsorganisatie Tear bezocht recent zowel de hoofdstad Bangui als Mbaïki, in het zuidwesten van het land, en kwam er hoopvolle mensen tegen. „Teruggekeerde vluchtelingen proberen hun leven weer op te bouwen”, zegt hij in zijn huis in Amersfoort.
Van der Graaf is zich bewust van de kwetsbaarheid van de situatie. „Daders en slachtoffers lopen door elkaar”, zegt hij. Ook hoorde hij verhalen van berovingen van teruggekeerde vluchtelingen. „De situatie is nog niet stabiel.”
Tegelijk merkte hij ook dat veel mensen vooral vooruit willen kijken. Hij signaleerde dat onder meer tijdens een Bijbelstudie over zorg voor de naaste die hij bijwoonde rond een kerk in Bangui. „De deelnemers waren open en radicaal”, blikt hij terug. „Ze wilden serieus inhoud geven aan die Bijbelse oproep.”
Tear biedt aan lokale kerken dergelijke Bijbelstudies aan als onderdeel van haar wederopbouwprogramma’s. Een belangrijk gedeelte is daarbij de episode waarin Jezus 5000 mensen voedt met vijf broden en twee vissen. Van der Graaf: „De discipelen stelden aanvankelijk dat er geen eten was, maar er bleek toch iets te zijn. Zo stimuleren we deelnemers ook te kijken naar wat ze wél hebben en van daaruit verder te werken.”
Concreet leidt dit tot het opzetten van kleine ondernemingen of, op het platteland, kleinschalige landbouw en veeteelt. „Het gaat er daarbij om dat mensen weer in hun basisbehoeften kunnen voorzien. Mensen zijn in de maanden van hun vlucht soms al hun bezittingen kwijtgeraakt”, zegt Van der Graaf.
De strijd heeft echter niet alleen materiële schade veroorzaakt. Vrouwen, meisjes en soms ook jongens zijn verkracht en veel mensen hebben trauma’s opgelopen. In Bangui zijn er programma’s voor slachtoffers van seksueel geweld en voor psychologische hulp. „Ook voor kinderen is dat hard nodig”, aldus Van der Graaf. „Er zijn vreselijke dingen gebeurd, ook voor de ogen van kinderen.”