Geloof en wetenschap op één lijn willen krijgen, is een heilloze weg
Besef van eigen beperktheid en Gods grootheid betekent voor de christelijke wetenschapper een enorme bevrijding, stelt prof. dr. C. K. van der Ent.
Over het thema ”schepping of evolutie?” zijn boeken geschreven en debatavonden gehouden en het onderwerp sierde regelmatig de RD-opiniepagina’s. Vanaf de zijlijn volgde ik de gedachtewisseling. Soms met instemming, soms met verbazing.
Onlangs voerde ik gesprekken met studenten van reformatorischen huize, predikanten en jeugdwerkleiders. Daardoor kwam ik tot de conclusie dat het, aan het begin van een nieuw studiejaar, goed is om enkele opmerkingen te maken over de relatie tussen geloof en wetenschap. Ik proefde verwarring en een worsteling met dit onderwerp. En terughoudendheid bij ouderen om jongeren ‘los te laten’ in de wetenschappelijke wereld.
Beperkt
In de discussie wordt enerzijds wat ”wetenschap” heet enorm overschat en anderzijds Wie God is enorm onderschat. Dat kan leiden tot een onnodige spagaat. Vaak worden er wetenschappelijke feiten naar voren gebracht die zouden aantonen dat de schepping niet in zes dagen kan hebben plaatsgevonden. Dat roept de vraag op wat een wetenschappelijk feit is. Wanneer is iets wetenschappelijk bewezen?
De wetenschap berust op waarnemingen. Dit geeft direct al een beperking aan, omdat onze waarnemingscapaciteit beperkt is. Dan doel ik er nog niet eens op dat ons oog boos en zondig is. Maar onze waarneming is beperkt zoals de resolutie van een microscoop beperkt is. Camera’s worden steeds beter, waardoor foto’s steeds scherper worden en je met telescopen steeds verder het heelal in kunt kijken. Zo zijn ook alle wetenschappelijke observaties van dit moment beperkt door de resolutie van de techniek. Maar mogelijk blijkt dat wat we nu zien over tien jaar toch iets anders te zijn, omdat de techniek beter is geworden.
Discutabel
In de tweede plaats moeten we beseffen dat een observatie niet hetzelfde is als een bewijs. Het feit dat we observeren dat er op een zomerdag veel auto’s naar de kust rijden, bewijst nog niet dat het mooi weer is. Het kan ook betekenen dat iedereen op de vlucht is vanwege een tornado of bosbranden in de binnenlanden.
De observatie dat er tussen het DNA van een chimpansee en dat van een mens zeer grote overeenkomsten zijn, bewijst nog niet dat de ene van de andere afstamt. Het is ook mogelijk dat ze volgens eenzelfde bouwplan gemaakt zijn. De observatie dat in de Grand Canyon bepaalde mineralen in bepaalde aardlagen worden gevonden, bewijst nog niet dat de aarde miljoenen jaren oud moet zijn, maar kan er ook op duiden dat er ooit onbegrepen natuurgeweld is geweest. Dat sommige observaties worden aangedragen als wetenschappelijk bewijs, is dus zeer discutabel. Bovendien wordt de waarde van observaties vaak schromelijk overschat.
De meeste nieuwe waarnemingen in de wetenschap betekenen niet meer dan dat we dingen zien die er al eeuwen waren. Dat oceaanwetenschappers melden dat er een nieuwe diersoort in de Great Barrier Reef is waargenomen, betekent niet dat het een nieuwe diersoort is, maar gewoon dat we die nog nooit eerder hebben gezien.
Reproduceerbaar
Solide wetenschappelijk bewijs wordt geleverd door experimenten. Een wetenschapper heeft een veronderstelling (hypothese) en voert vervolgens een proef of experiment uit om te zien of de veronderstelling klopt. Om te bewijzen dat een nieuw geneesmiddel tegen hoge bloeddruk werkt, zul je patiënten met hoge bloeddruk moeten behandelen en moeten waarnemen dat de bloeddruk daalt. Maar als de bloeddruk ook daalt bij een nepmedicijn, dan kun je de werking niet meer toeschrijven aan het nieuwe middel. Als een andere arts hetzelfde onderzoek uitvoert maar andere observaties doet, is ook het bewijs voor de werkzaamheid verdwenen. Kennelijk is er dan iets anders aan de hand.
Wetenschappelijk bewijs verkrijg je dus door observaties tijdens experimenten. Deze experimenten moeten reproduceerbaar (iedere keer dezelfde uitkomst) en overdraagbaar (iedere experimentator komt tot dezelfde conclusie) zijn. Voor veel onderdelen in de discussie rond schepping en evolutieleer zijn helemaal geen experimenten uitvoerbaar, laat staan dat er sprake kan zijn van hard wetenschappelijk bewijs.
Open vragen
Door wetenschappers worden wereldwijd talloze experimenten uitgevoerd om veronderstellingen te bewijzen. Deze experimenten worden in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd. De status van wetenschappers en wetenschappelijk onderzoek wordt vaak afgemeten aan het tijdschrift waarin de gegevens zijn gepubliceerd. Artikelen in de zogenaamde high impact papers, zoals Nature, Science en Cell, staan in hoog aanzien en worden door andere wetenschappers vaak geciteerd. Dit wordt doorgaans gezien als het beste wetenschappelijk bewijs dat er is.
In de afgelopen jaren heb ik ruim 200 wetenschappelijke artikelen gepubliceerd, ook in de genoemde tijdschriften. Maar als wetenschapper weet je zelf vaak het best waar nog de open vragen in je onderzoek liggen. Ieder experiment brengt weer nieuwe vragen met zich mee. Wat ook enorm te denken geeft, is dat het tijdschrift Nature vorig jaar zelf beschreef hoe slecht reproduceerbaar veel gepubliceerde wetenschappelijke experimenten zijn.
Meer dan 85 procent van de beschreven wetenschappelijke experimenten in de chemie kon niet door collega-wetenschappers worden gereproduceerd. Van experimenten op het gebied van geneeskunde en aardwetenschappen was ongeveer 65 procent niet te herhalen door collega’s.
Er is dus alle reden voor de wetenschap om uiterst bescheiden te zijn als het gaat over bewijskracht. Een wetenschapper mag veel nieuwsgierige vragen stellen en slimme onderzoeken doen, maar moet gepast bescheiden zijn bij het geven van antwoorden. Ik vrees dat nogal wat wetenschappers en niet-wetenschappers in deze discussie veel zogenaamd bewijs voor zoete koek slikken.
Ten dele
Naast overschatting van de wetenschap is er, naar ik vrees ook in reformatorische kringen, onderschatting van Wie God is. God laat Zich kennen uit de natuur en uit Zijn Woord. Maar toch moeten we blijven beseffen dat God Zich hierin maar ten dele openbaart. De Bijbel laat zich niet lezen als een allesomvattend natuurboek. Johannes geeft aan dat, wanneer hij het werk van Jezus volledig had moeten beschrijven, „de wereld de geschreven boeken niet zou kunnen bevatten” (Joh. 21:25). En Paulus schrijft in 1 Kor. 13:9: „Wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele.” God openbaart slechts dat wat Hij in Zijn wijsheid voor mensen nodig acht. „God is groot, en wij begrijpen het niet”, sprak Elihu (Job 36:26).
We moeten toegeven dat ons brein te klein is om Hem ten volle te bevatten. Wiskundigen kunnen hun tanden stukbijten op het begrip ”oneindig”, maar geen mens kan peilen wat het betekent dat God almachtig, alwetend, alomtegenwoordig en eeuwig is. Zijn eigenschappen zijn alleen in geloof te bewonderen, maar nooit te begrijpen.
Verlangen
In veel academische discussies over geloof en wetenschap wordt geprobeerd die twee tegen elkaar uit te spelen. Het is schepping óf evolutie. Daarnaast zie ik in reformatorische kringen nu de neiging om geloof en wetenschap op één lijn te krijgen. Met allerlei gekunstelde en onbevredigende constructies tot gevolg. In mijn ogen een heilloze weg.
Ik pleit ervoor om geloof en wetenschap te zien als twee assen die elk hun eigen (on)zekerheden en (on)bekendheden hebben. In de christelijke wetenschapper kruisen deze twee assen elkaar als een X- en een Y-as. Op dat kruispunt ontstaat besef van je eigen kleinheid en beperktheid. Er zijn eindeloos veel zaken die we niet weten en begrijpen. Maar op dat kruispunt ontstaat ook besef van Gods grootheid. En dat is een enorme bevrijding, want Hij weet en begrijpt het wél!
Ik wil christelijke jongeren graag stimuleren om de wetenschap in te gaan. Want alles wat je observeert, kan leiden tot verwondering en blijdschap. God zet de mens op het brandpunt van de weidse grootheid van de aarde en het heelal enerzijds en de eindeloze diepte van de moleculaire (bio)chemie anderzijds. Daar heb je een geweldig uitzicht en wil je steeds meer zien en weten. Daar verlang je er ook naar om Hem niet meer ten dele te kennen maar van aangezicht tot aangezicht, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde (1 Kor. 13:12).
De auteur is kinderarts-pulmonoloog en wetenschapper aan de medische faculteit van de Universiteit Utrecht.