De duivel
Mattheüs 13:24-30
„Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker.”
Het zaad is het Woord van God en het geloof, dat het goede zaad is, omdat de kinderen Gods daaruit groeien. Dit zaad zaaide Christus op het veld van de heilige kerk op zodanige wijze dat de mensen aanvankelijk goed land waren, want zij waren zoals zij door God geschapen waren, dus zonder zonde. Maar door de zonde bevlekt waren zij een door doorngewas en distelen verdorven akker.
Zo spreekt Christus: „Het zaad zijn de kinderen des Koninkrijks” wat betekent: mijn zonen, die door hun geloof en hun liefde voor Mij en voor de verlossing bestemd zijn.
„En als de mensen sliepen” betekent dat de prelaten en priesters verdorven waren en geen zorg droegen voor de akker van Christus, zoals Augustinus zegt. Het betekent ook: „omdat de andere mensen sliepen”, dat wil zeggen: op hun heil geen acht gaven.
„Toen kwam Zijn vijand.” Christus zegt: „De duivel die vanaf de schepping van de mens in zijn nijd altijd de vijand van de mens is.” Deze vijand, de duivel, die Christus een mens noemt, zaaide voor het eerst onkruid in de reine aarde, in Adam en Eva.
Johannes Hus,
predikant te Praag
(”Gelijkenis van de tarwe en het onkruid”, 1414)