Een „brulboei” op de kansel
Vroeger sprak men naar mijn inschatting meer dan vandaag over kanselredenaars. Ietwat onwelgevoeglijk werden ze ook wel ”preektijgers” genoemd.
Ds. Jac. van Dijk somt er in zijn kostelijke boek ”Het nooit verloren vergezicht” een hele reeks op, onder het opschrift ”Zij drukten een stempel” of ”De originelen”. Van Dijk is dan bepaald niet eenkennig. Hij noemt ds. D. A. van den Bosch („de Haagse Spurgeon”) en ds. J. P. Paauwe, ds. Piet Lugtigheid en prof. G. Wisse. Maar hij ontdekte ook dat in de Roomse Kerk „redenaars van groot talent” waren. Hij noemt dan pater Borromeus de Greeve en diens neef pater Henri de Greeve.
Met laatstgenoemde raakte hij dik bevriend. Toen bij de eerste ontmoeting mevrouw Van Dijk haar verwondering uitsprak over het contact tussen de twee mannen, gezien het concilie van Trente, zei De Greeve: „Ach mevrouw Van Dijk, zitten die protestanten nou nog met dat concilie van Trente?” Bij de dood van De Greeve sprak ds. Van Dijk voor de NCRV-microfoon een In memoriam uit. Hij refereert in dat verband aan ds. P. Zandt, die eens zei niet uit te sluiten dat de rooms-katholieke Guido Gezelle ook in de hemel was, „al was hij dan een priester.”
Maar Van Dijk noemde dus ook Henri’s oom Borromeus de Greeve (1875-1947). Zijn faam als rondtrekkend prediker was zo groot dat hij „de feestredenaar van de katholieke emancipatie” werd genoemd. Dagblad Trouw sprak echter over „een roomse brulboei.” De kracht van zijn preken, zeiden zijn tijdgenoten, lag niet zozeer in de inhoud alswel in zijn bronzen stem, zijn mimiek, zijn gevoel voor pathos en drama.
Een mooier beschrijving dan die van Godfried Bomans in zijn boek ”Beminde gelovigen” is niet denkbaar. Niet zonder literaire overdrijving schreef hij: „Ik heb eens gehoord dat de tekst van zijn preken, voor zover die bewaard gebleven is, bitter tegenvalt. Dit is zeer wel mogelijk. Des te groter moet het oratorisch vermogen zijn om daar iets van te maken. Men zat totaal verbijsterd te luisteren. De kerk was eenvoudig verpletterd. Ik herinner me, dat ik na elke nieuwe climax dacht: dit wordt ondraaglijk, we kunnen eenvoudig niet hoger meer stijgen, help, help, maar telkens vond Borromeus weer een nieuwe voltage en vlak voor alle stoppen doorsloegen maakte hij een klein kruisteken en daalde de preekstoel af. Hij was de enige predikant, bij wie dan niet gekucht werd. De mensen zaten roerloos, als in een soort verdoving en pas minuten later begon de eerste stoel te schuiven.”
Bomans had De Greeve goed gekend. Hij typeerde de kennelijke gezette eerwaarde als enigszins „loslijvig.” Maar na de preek met de gewijde klanken kwam hij in huize Bomans kaarten. Voor een kind, dat gelooft in vaste vormen, was deze gedaanteverwisseling, zegt Bomans, „een salto mortale, die niet te verwerken valt.” Een pater heeft zelf geen kinderen. Maar als domineeskinderen in de houten broek iemand anders aantreffen dan in de huiskamer, valt enig onbegrip ook niet uit te sluiten.