Kwestie Vitalis laat zien dat overheid moet blijven strijden tegen verspilling in zorg
In 2013 begonnen een paar verslaggevers van de Volkskrant zogenaamd een ggz-kliniek. Van het ministerie van Volksgezondheid kregen zij in een mum van tijd groen licht om hun therapieën bij zorgverzekeraars te mogen declareren. In werkelijkheid ging het echter om een nepinstelling die alleen op papier bestond.
Nogal wat Tweede Kamerfracties schrokken zich het apezuur van deze meesterstunt. Viel het ministerie zo makkelijk om de tuin te leiden? En was het dan wel zuivere koffie bij al die andere, nieuwe ggz-instellingen die toestemming hadden gekregen voor het mogen leveren van vergoede zorg?
Maandag was er wederom ophef; dit keer niet over een aan het brein van journalisten ontsproten nepkliniek, maar rond de in Amsterdam gevestigde ggz-instelling Vitalis. De oprichters ervan ontdekten dat ”begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel” voor vergoeding in aanmerking komen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft niet minutieus afgebakend wat daaronder moet worden verstaan. Voor Vitalis genoeg om te concluderen dat er voor yogadocenten, masseurs, personal trainers, diëtisten, ademhalingstherapeuten en acupuncturisten een aardige boterham te verdienen viel in de ggz. Dat wil zeggen: als deze hun behandelingen konden verkopen als ggz-begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel.
Vitalis bleek graag bereid hen daarbij te helpen. Ruim 300 zzp’ers met een praktijk voor yoga of massage gingen dan ook grif én tegen betaling van zo’n 300 euro met de instelling in zee. Patiënten bij wie door een psychiater van Vitalis een burn-out of een depressie was vastgesteld, zouden als onderdeel van het behandelplan dagbesteding voorgeschreven krijgen. Vitalis zou de patiënt vervolgens doorverwijzen naar een bij de instelling aangesloten personal trainer of yogadocent, en na het herstel de kosten voor de totale ggz-behandeling bij diens zorgverzekeraar declareren. Inclusief de yogalessen en de massages dus, die op de declaratiestaat als ”dagbesteding” zouden worden opgevoerd.
Het geraffineerde plan viel in duigen, omdat Vitalis in het kader van de acquisitie een e-mail van de NZa bleek te hebben vervalst en daardoor in opspraak raakte. Of verzekeraars het uitbetalen van de Vitalisdeclaraties hadden kunnen weigeren als de NZa geen aangifte had gedaan tegen de instelling en zij op de ingeslagen weg was doorgegaan, is echter zeer de vraag. Vermoedelijk niet, want de mogelijkheden voor verzekeraars om patiëntendossiers op te eisen om na te gaan welke therapieën er schuilgaan achter de verzamelterm ”dagbesteding” zijn beperkt.
Toeval of niet; na de zomer besluit de Eerste Kamer of het ministerie van Volksgezondheid de Wet marktordening gezondheidszorg mag aanpassen om de bevoegdheden van verzekeraars bij vermoedens van fraude te verruimen. De kwestie Vitalis maakt duidelijk dat zo’n wijziging geen overbodige luxe is. Zo bekeken komt de affaire op een geschikt moment. Én vormt hij een stevig alarmsignaal voor de overheid om niet te verslappen in de strijd tegen verspilling in de zorg.