Zorgweigering minderjarige vraagt zorgvuldigheid
Zorgweigering door minderjarigen roept ethisch en pastoraal de nodige vragen op, betoogt mr. Rudolf van Binsbergen.
Een twaalfjarige jongen hoeft niet tegen zijn wil een chemokuur te volgen, zo oordeelde het gerechtshof Amsterdam op 11 juli. Vanuit een juridische invalshoek is de uitkomst van de zaak begrijpelijk en verklaarbaar. Minderjarigen van twaalf jaar en ouder mogen op grond van de wet zelf beslissen over hun medische behandeling als ze wilsbekwaam zijn. Voor het uitvoeren van een medische behandeling is daarnaast toestemming van de ouders vereist. Boven de twaalf jaar spelen de ouders bij weigering van een behandeling echter geen rol meer.
Als de minderjarige niet in staat is de gevolgen van zijn beslissing te overzien (niet wilsbekwaam is), kan jeugdzorg bij de rechter vervangende toestemming vragen. Jeugdzorg was daar in dit geval niet toe bereid en, volgens het gerechtshof, ook niet verplicht. Deze jongen was namelijk wilsbekwaam.
Zorgweigering roept ethische vragen op. De heersende opvatting in de medische ethiek is dat bij medisch handelen het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt voorop staat. Dat hangt nauw samen met het principe van de lichamelijke integriteit, een belangrijk mensenrecht dat ook in de Grondwet staat. In beginsel mag niemand worden gedwongen worden tegen zijn wil een medische behandeling te ondergaan.
Dit principe wint de laatste jaren aan actualiteit, doordat een nieuw medisch-ethisch thema zich aandient: de beslissing van een wilsbekwame patiënt om een (op zich zinvolle) medische behandeling niet te ondergaan. De aandacht voor deze vraag hangt samen met verschillende factoren. Onder invloed van de secularisatie zijn mensen minder dan voorheen bevreesd om te sterven. Daarnaast is er tegenwoordig meer aandacht voor de resterende kwaliteit van leven na een medische behandeling. En voor de westerse mens van de 21e eeuw is het niet langer vanzelfsprekend om behandeladviezen van een arts op te volgen.
Bijbels perspectief
Bezien vanuit het zelfsbeschikkingsrecht is de zaak niet onduidelijk: wie wilsbekwaam is en medische behandeling weigert, mag niet behandeld worden. Vanuit Bijbels perspectief is een relevante vraag wanneer de weigering om medische behandeling te ondergaan overgaat in een vorm van zelfverwaarlozing die in strijd is met het zesde gebod. Die grens is in de praktijk veelal niet gemakkelijk te trekken.
De hier besproken zaak heeft nog een tweede element. De beide ouders verschilden van mening over de behandeling. Moeder wilde liever geen vervolgbehandeling, vader wel. Maar als bij minderjarigen tussen de twaalf en zestien jaar wilsbekwaamheid de maatstaf is, kan zich de situatie voordoen dat ouders behandeling van hun kind wensen, terwijl de minderjarige daar anders tegenaan kijkt. Is de minderjarige wilsbekwaam, dan gaat de behandeling dus niet door.
Hier wordt het vijfde gebod relevant. Gaat gehoorzaamheid aan ouders zo ver dat een (wilsbekwaam) kind van twaalf jaar of ouder een door hem niet gewenste behandeling moet ondergaan? De Nederlandse wet is helder: nee, het zelfbeschikkingsrecht staat dat in de weg. Hoe is dat vanuit Bijbels perspectief?
De Heidelberger Catechismus spreekt in antwoord 104 over „eer, liefde en trouw bewijzen” aan de ouders, en onderwerping aan hun „goede leer en straf.” Valt een beslissing over een medische ingreep nog onder „goede leer en straf”? Of is gedwongen behandeling een vorm van geweld?
Niemand zal ontkennen dat naarmate een kind ouder wordt de eigen verantwoordelijkheid toeneemt en die van de ouders afneemt. De vraagstelling wordt nog complexer doordat kinderen door de eeuwen heen op steeds latere leeftijd als volwassen worden gezien. In de tijd van Calvijn deden kinderen rond hun twaalfde jaar geloofsbelijdenis. Dat is binnen de huidige reformatorische traditie nauwelijks voorstelbaar.
Gebrokenheid
Als het erop aankomt, blijkt dat de mening van een kind van twaalf ook anno 2017 het volle gewicht krijgt. De twaalfjarige over wiens behandeling werd geprocedeerd, was volgens de kinderpsychiater prima in staat een beslissing te overzien die raakt aan leven en dood. Terwijl hij op die leeftijd nog geen fles wijn zou mogen kopen.
Het is bepaald niet eenvoudig om in situaties als deze scherp te krijgen welke benadering ethisch en pastoraal de juiste is. De gebrokenheid van de wereld maakt dat volgen van het ene gebod soms overtreding van een ander gebod impliceert. Christelijk-ethische principes als persoonlijke verantwoordelijkheid, oog voor welzijn en respect voor het leven als gave van God geven richting, net zoals de samenvatting van Gods wet: God liefhebben boven alles, en de naaste als onszelf.
Toch is de uitkomst ook dan niet op voorhand duidelijk. In het pastoraat vraagt dit vooral om een luisterend oor en –meer nog– om wijsheid, die God belooft aan wie ze van Hem begeert (Jak. 1:5).
De auteur is advocaat bij Wille Donker advocaten. Hij schreef zijn afstudeerscriptie over een medisch-ethisch onderwerp en is diaken in zijn kerkelijke gemeente.