Wederom geboren
Johannes 3:3
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.”
Nicodemus komt tot Jezus, hoewel in de nacht (want omdat hij nog door de Zoon van God niet waarlijk was vrij gemaakt, werd hij dus vastgehouden door mensenvrees), en hij spreekt Hem nederig en eerbiedig aan. Rabbi, zegt hij, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is. De Heere Jezus, Die niet nodig had dat iemand getuigen zou van de mens, omdat Hij Zelf wist wat in de mens was. Hij wijst hem daarom met grote ernst aan dat al verstond hij de letter van de wet, als hij niet geheiligd, vernieuwd en veranderd werd door die waarheid, dat hij niet behouden kon worden. Daarom spreekt de Heere Jezus terstond van de wezenlijke vernieuwing en verandering die de mens, wie hij ook is, als hij ooit meent zalig te worden, moet ondergaan. Jezus zegt dan tot hem met zo’n nadruk en zo hartroerend: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Wie kan deze woorden anders dan met ontroering en opmerking lezen en de zin ervan nauwkeurig naspeuren? Wie is er die zijn ziel liefheeft die deze woorden, als door de mond der waarheid hem toegeroepen, niet op zijn hart wil drukken?
Nicolaas Simons van Leeuwarden, lekentheoloog te Amsterdam
(”De wedergeboren christen”, 1718)