Op pad met de vlinderbeheerder van het jaar
Vlinderbeheerder van het jaar. Die titel mag boswachter Luc Knijnsberg sinds maart dit jaar dragen. De Vlinderstichting gaf hem die vanwege de beheersinspanningen die hij in zijn duingebied verricht voor vlinders. Eens kijken of al dat werk ook resultaat heeft gehad.
Door het droge weer van de afgelopen maanden bloeien er duidelijk minder bloemen dan anders in deze tijd van het jaar. De parkeerplaats bij de schaapskooi in Bergen aan Zee blijkt echter een oase van bloemen, waar bijen en andere insecten dankbaar gebruik van maken. „Twee jaar geleden hebben we de parkeerplaats aangelegd met grastegels en boompjes”, vertelt Knijnsberg, boswachter voor drinkwater- en beheersorganisatie PWN in Noord-Kennemerland. „Nu bloeien dit tweejarige slangenkruid en de grote teunisbloem uitbundig.”
Ook vliegen er vlinders: atalanta, groot dikkopje en kolibrievlinder, een treknachtvlinder. Maar voor de bijzonderste soorten moet je naar het open jonge duin.
Een zandig bospad voert dieper het duingebied in. Rechts worstelt een eikenbos om een bestaan in de schrale grond; links doet een dennenbos verwoede pogingen om te overleven. Knijnsberg: „Deze dennen zijn tachtig jaar oud en nog geen 30 centimeter dik. Hier hoort geen bos te groeien, dus dit wil ik eigenlijk weg hebben. Er komen relatief weinig insectensoorten voor. Wel in de grijze duinen.”
Dat grijze duin schemert in de verte al tussen de bomen door: duintjes begroeid met korstmossen en wat schraal gras. Stikstofdepositie (afkomstig van verkeer, industrie en landbouw) bedreigt dit bijzondere vegetatietype. Gras en struweel doen het goed op stikstof en dreigen de korstmossen te overwoekeren.Ook de bloemen en open plekjes verdwijnen. Zandbijen en de zandhagedis –hé, daar zit er eentje!– zijn dol op die open plekjes. Vlinders zoals de parelmoervlinders kunnen weer niet zonder de bloemen.
Daarom moeten de beheerders voortdurend ingrijpen door te kappen, te plaggen en het inzetten van grote grazers. Zeker nu een ziekte 95 procent van de konijnenpopulatie heeft weggevaagd.
Maar het is niet voor niets. In een grijs duinvalleitje vliegt een bijzonder fraaie vlinder: de kleine parelmoervlinder, genoemd naar de parelvlekken op de onderzijde van de vleugels. Even koestert het insect zich in de zon, dan vliegt het verder.
Op een zandig hellinkje groeien zandblauwtjes, volgens de boswachter een belangrijke nectarplant. En dat blijkt, want niet alleen een sluipwesp en een paar zweefvliegen, maar ook twee oranjebruine vlinders genieten van de nectar van de zandblauwtjes. Het zijn duinparelmoervlinders, beduidend groter dan hun kleine naamgenootjes en even mooi.
Eén vliegt er verder, de andere fladdert van bloem naar bloem. Af en toe klapt hij zijn fraaie vleugels dicht en wordt de onderkant zichtbaar, maar meestentijds blijven ze opengespreid om zonnewarmte op te vangen.
Knijnsberg, die ook een groot nachtvlinderkenner is en in februari in dit gebied onder meer de fijngevlekte eikensteltmot voor Nederland herontdekte, licht toe: „Hoe het met nachtvlinders gaat weten we niet precies, maar met veel dagvlindersoorten gaat het slecht. Drie van die vijftien bedreigde soorten hebben hier in het Noord-Hollands Duinreservaat hun grootste populatie: de duinparelmoervlinder, de kommavlinder en de bruine eikenpage. Als wij niet goed beheren, bestaat de kans dat die uit Nederland verdwijnen. De bruine eikenpage hebben we gekozen als logo: als we het die naar de zin maken, profiteren talloze andere insecten mee en daarmee de hele voedselketen.”
Voor de bruine eikenpage is het wat vroeg, dus Knijnsberg ontdekt hem op de lievelingsbloemen van de vlinder, de wilde liguster, nog niet. Maar de minder dan kniehoge jonge zomereikjes waarop de page eitjes legt groeien hier dankzij inspanningen van beheerders en vrijwilligers volop, en dat belooft veel goeds.