Voor toezicht op thuisonderwijs ontbreekt wettelijke basis
Voor het Rotterdamse toezicht op thuisonderwijs ontbreekt een wettelijke basis, stellen Aart-Jan Dingemanse en Hans-Laurens van Gulik.
Het leven van een thuisonderwijzer in Rotterdam gaat niet over rozen. RD 2-6 berichtte over wethouder De Jonge en het “verbod op thuisonderwijs” in zijn stad. Het nieuwsfeit was een collegebrief aan de Rotterdamse gemeenteraad. In deze brief wordt gesuggereerd dat de rechter een inhoudelijk oordeel over de zaak heeft gegeven in het voordeel van de gemeente. Dat is echter niet juist. Daarom werd ook het bericht in deze krant afgelopen vrijdag gerectificeerd. Maar hoe zit het nu echt?
Thuisonderwijs in Nederland is geregeld in de Leerplichtwet. Wethouder De Jonge heeft zijn best gedaan om de Rotterdamse situatie naar zijn hand te zetten, maar hij moet erkennen: het thuisonderwijs, en de rechtmatige vrijstelling van de leerplicht, is ook in Rotterdam nog steeds mogelijk. De ”stringente toetsing” van de gewetensbezwaren door middel van een verhoor door leerplichtambtenaren heeft dit alleen maar extra duidelijk uitgewezen: 26 kinderen zijn definitief vrijgesteld, en dat aantal groeit weer.
Het is teleurstellend dat de rechter niet tot een inhoudelijke uitspraak kwam. Er is namelijk dringend behoefte aan meer jurisprudentie op de Jeugdwet (2015). Zeker een uitspraak in hoger beroep is dan waardevol.
De gemeente en Kinderbescherming zitten nu opnieuw in de wachtkamer. De ouders kunnen kiezen uit diverse juridische vervolgstappen en zijn nog steeds overtuigd van hun gelijk: het kan niet zo zijn dat een gemeente het recht heeft om de Kinderbescherming in te schakelen enkel omdat zij ”iets niet weet”. Met exact dezelfde redenering zou de gemeente elk gezin met een hond kunnen dwingen tot een verplichte hondentraining, omdat zij niet weet of het bezit van de hond schadelijk is voor de kinderen. Werkt u niet mee? Dan wordt de Kinderbescherming ingeschakeld.
Het Rotterdamse ‘toezicht’ op thuisonderwijs mist een wettelijke basis. Dat was steeds de zorg van de ouders: een gesprek met gemeenteambtenaren over onderwijs is nogal riskant wanneer er:
geen normenkader bekend is waarop getoetst wordt;
geen bezwaarmogelijkheid bestaat bij het eventueel niet behalen van de toets;
de toets wordt afgenomen door ambtenaren zonder onderwijsachtergrond.
Overigens verzetten de ouders zich niet tegen elke vorm van toezicht, maar tegen lokale willekeur en wildgroei.
Dat zij dit bij de rechter in eerste aanleg verloren was pijnlijk, maar de opvolging door de gemeente en de Kinderbescherming was ronduit onbehoorlijk. Zij wensten namelijk de behandeling van het hoger beroep niet af te wachten en startten alsnog met een jeugdbeschermingsonderzoek.
Zo werden ook de procederende ouders ten slotte toch gedwongen tot meewerken aan de onderwijstoets. Daarop trok de Kinderbescherming zich terug en viel er voor de rechter (in kort geding) niets meer te verbieden. Het hof onthield zich dus van een inhoudelijk oordeel over het beleid, omdat gemeente en Kinderbescherming de ouders tussentijds het laatste teken van verzet tegen dit beleid uit handen sloegen.
Ondanks dit pijnlijke traject gaat het met de Rotterdamse thuisonderwijskinderen nog steeds uitstekend. De ouders hadden daar vooraf al geen twijfel over, en zelfs de gemeente moet dat nu erkennen.
Aart-Jan Dingemanse en Hans-Laurens van Gulik zijn beiden thuisonderwijzers te Rotterdam.