Nederlandse Joden waren voorbeeldige vaderlanders
Het boek ”Geschiedenis van de joden in Nederland” telt 475 bladzijden tekst, waarvan bijna een derde deel geschreven is door Bart Wallet, historicus aan het Historisch Documentatiecentrum van de Vrije Universiteit. „Ik heb recht willen doen aan de Joden in de negentiende eeuw, door te beschrijven hoe zij zichzelf zagen.”
De studie ”Geschiedenis van de joden in Nederland” is een grondig vernieuwde en uitgebreide editie van een gelijknamig boek uit 1995, toen Bart Wallet nog op de middelbare school zat. Nu is hij een expert op het terrein van de geschiedenis van de Joden in Nederland, auteur van tientallen boeken en artikelen over zijn vakgebied.
Wallets bijdragen aan de herziene ”Geschiedenis van de joden in Nederland” zijn vernieuwend. Zijn relaas over de Joden in de negentiende eeuw staat soms haaks op de bijdrage die prof. dr. Rena Fuks-Mansfeld (1930-2012), ”grande dame van het vakgebied”, in de vorige editie schreef. Wallet meent ook dat de secularisering van het Nederlandse Jodendom minder groot was dan in de eerste editie werd betoogd.
Hoe kwam u ertoe om het werk van de gezaghebbende Fuks-Mansfeld over te doen?
„Rena Fuks-Mansfeld heeft in de vorige editie het hoofdstuk over de eerste helft van de negentiende eeuw geschreven om de redactie een plezier te doen, want er was niemand om over deze periode te schrijven. Fuks-Mansfeld was gespecialiseerd in de Sefardiem, de Portugese Joden in Amsterdam in de zeventiende eeuw, en in linkse, Jiddische bewegingen. In haar bijdrage over de negentiende eeuw benadrukt ze dat de Joden het redelijk goed hadden in Nederland in de negentiende eeuw. Daarmee nam ze stelling tegen zionistische historici, die zeiden dat de Nederlandse Joden in de diaspora verkeerden, en diaspora, dat was volgens hen ellende.
Ik heb me niet in dit ideologische debat willen mengen. Ik heb recht willen doen aan de Joden in de negentiende eeuw, door te beschrijven hoe zij zichzelf zagen. De Nederlandse Joden in de negentiende eeuw wilden dolgraag deel uitmaken van de Nederlandse samenleving en ze waren bereid daarvoor grote offers te brengen. De structuur van de Joodse gemeenschap werd aangepast aan de wensen van de Nederlandse overheid, en hun taal, het Jiddisch, ruilden ze in voor het Nederlands. De Joden waren de beste onderdanen die de Nederlandse overheid zich wensen kon. Zelfs hun kinderen kregen Nederlandse namen. Ze droegen geen Jiddische roepnamen meer maar werden uiteindelijk zelfs Piet of Jan genoemd.”
Terwijl de Joden aansluiting zochten bij de Nederlandse samenleving, sloten rooms-katholieken en orthodox-protestanten de gelederen en zetten ze zich af tegen de liberale geest van de tijd. Was dat geen recept voor antisemitisme?
„De ontwikkelingen waren geheel tegengesteld. De Joodse gemeenschap probeerde nadrukkelijk bij de Nederlandse samenleving te horen. Eerst was het een hechte, gesloten gemeenschap met eigen gedragsregels, de halacha. Wie ervan afweek, kon door de ban getroffen worden. In de negentiende eeuw streefden de Joden naar integratie en ruilden ze hun eigen onderwijs in voor openbaar onderwijs.
De rooms-katholieken en de orthodoxe protestanten maakten een omgekeerde beweging. In hun strijd voor eigen, confessionele scholen vormden ze steeds meer een gesloten front. Ze namen het de Joden kwalijk dat die kozen voor het openbaar onderwijs en zich aan de zijde schaarden van de liberale, verlichte protestanten in de politiek. Het verklaart waarom Abraham Kuyper, de leider van de orthodoxe protestanten, zich zo venijnig uitliet over de Joden. Het gelegenheidsantisemitisme van Kuyper was helemaal ingegeven door de schoolstrijd. Hij was verontwaardigd, omdat de Joden hem niet steunden in de strijd voor bijzonder onderwijs. Kuyper zag het liberale onderwijsbeleid zelfs als een Joods complot, dat de samenleving van haar christelijke identiteit beroven moest.”
Had het anders gekund? Hadden de Joden de zijde van Kuyper kunnen kiezen?
„De Nederlandse Joden hebben een consequent spoor gevolgd. Ze braken uit een hechte gesloten gemeenschap en zochten aansluiting bij de Nederlandse samenleving. De opperrabbijnen wilden wel dat de kinderen goed godsdienstonderwijs zouden krijgen. Tegelijk voelden ze zich verantwoordelijk voor de sociaaleconomische integratie van de Joodse gemeenschap, want de kinderen moesten later werk krijgen en niet in armoede blijven leven. Als het Joodse onderwijs de kinderen belemmerde in hun maatschappelijke ontplooiing, was de keuze voor het openbaar onderwijs snel gemaakt. Het zou vreemd zijn geweest als ze halverwege waren gekeerd en zich aan de zijde van de rooms-katholieken en de orthodoxe protestanten hadden gevoegd. Toen opperrabbijn Dünner in 1898 alsnog pleitte voor bijzonder onderwijs, kreeg hij de complete gemeenschap over zich heen.”
In de negentiende eeuw lijkt ook de Messiasverwachting van de Joden te verflauwen. Ging de drang om zich aan te sluiten bij de samenleving ten koste van de Joodse eigenheid?
„De Messiasverwachting nam al langer geen belangrijke plaats meer in. Voor een deel is dat het gevolg van het optreden van Sjabtai Tsvi, een valse messias en een manisch-depressieve figuur, die in 1666 een groot deel van de Joodse gemeenschap in de ban kreeg. Naderhand deed iedereen zijn best om Sjabtai Tsvi te vergeten, alsof er niets gebeurd was. Archiefmateriaal waaruit blijkt dat men aanhanger van Sjabtai Tsvi was geweest, werd vernietigd. Voortaan wachtte men de komst van de Messias lijdzaam af. Diens komst kon niet bespoedigd worden, het was helemaal Gods zaak, waarmee de Joodse gelovigen zich vooral niet actief moesten bezighouden. Die moesten braaf hun gebeden zeggen en bidden om de wederopbouw van de tempel. Ga niet dromen over wat er kan gebeuren, maar doe wat je hier moet doen: dat werd de leidraad.”
Was het Joodse geloof na Sjabtai Tsvi meer een levenshouding dan een doorleefd geloof?
„Zo zou ik het zeker niet zeggen. Ik heb in het boek juist stelling genomen tegen de gedachte dat de Joodse gemeenschap in de negentiende eeuw seculier geworden zou zijn. Het idee dat Joden aan het begin nog vroom zijn en dat aan het eind bijna niemand dat meer is, is een veel te smalle voorstelling van zaken.
Er is heel veel Joodse religiositeit gebleven, tot ver in de twintigste eeuw. Dat is niet altijd zo gezien, omdat er met protestantse ogen naar gekeken werd. ”Doorleefd geloof” is een protestantse term, waarmee een Jood niet zo veel kan. Een Jood meet het geloof af aan het naleven van religieuze wetten en de gebruiken. Dan is het opvallend dat tot 1940 bijna alle Joodse jongetjes besneden werden en bijna alle Joodse overledenen een Joodse begrafenis kregen. Ook Joden die meededen aan de socialistische beweging, kwamen nog geregeld in de synagoge. Huwelijken tussen Joden en niet-Joden kwamen tot kort voor de oorlog relatief weinig voor. Gemengd gehuwde Joden konden geen bestuursfuncties vervullen in de Joodse gemeente. Als je kijkt naar het gebruik van de Joodse riten, was de Joodse gemeenschap behoorlijk orthodox. Van secularisering was wel sprake, maar niet zo veel als in de vorige editie van ”Geschiedenis van de joden in Nederland” werd betoogd. In de nieuwe editie heeft het verhaal van de secularisering minder ingang gevonden.”
Welke invloed heeft het gelegenheidsantisemitisme van Kuyper op de achterban gehad?
„Het anti-Joodse denken onder protestanten gaat verder terug dan Kuyper. Bij de oudvaders van de Nadere Reformatie, zoals Voetius en Fruytier, vind je soms al heel onsmakelijke, vaak middeleeuwse beelden van Joden. Het was uitzonderlijk als iemand geen anti-Joodse gevoelens koesterde of negatieve stereotypen gebruikte. Joden zouden de geldmacht bezitten, christenen bedriegen en de media in hun klauwen hebben.
Dat geldt ook voor veel orthodoxe protestanten, bij wie de Joden bovendien de moordenaars van Christus waren. Ze droegen de vloek van de kruisiging en waren een verworpen volk.
Dat idee gaat opvallend genoeg samen met het geloof dat de Joden ”de beminden om der vaderen wille” zouden zijn. In het einde der tijden zouden ze weer een belangrijke rol gaan spelen, meende oudvader Wilhelmus à Brakel (1635-1711). Hoe, dat was niet helemaal duidelijk. De Joden zijn de slapende falanx van het leger van God, zei Isaäc da Costa een eeuw later. Zulke alternatieve gedachten leidden ertoe dat ook een vriendelijker, positiever gedachtegoed over de Joden ontstond.”
De Nederlandse Joden wensten goede vaderlanders te zijn, maar dat heeft hen in de Tweede Wereldoorlog niet geholpen.
„De Tweede Wereldoorlog is de grote breuk in de Joodse gemeenschap geweest. Alle ideeën waar de Joodse gemeenschap voor stond, werden ondergraven. Ze dachten goede Nederlanders te zijn, ze werden weggevoerd, terwijl de meeste Nederlanders toekeken. De Nederlandse Joden dachten op een rots te staan, ze zakten door het ijs.
Door de oorlog is de drang om een goede Nederlander te zijn, omstreden geraakt. De Joden die de oorlog overleefden, waren teleurgesteld in de Nederlandse samenleving. Ze zochten contact met Joden in het buitenland en richtten hun blik op de staat Israël. Sommige Joden werden zelfs anti-Nederlands. Ze staken geen vlag uit op Bevrijdingsdag.
Veel Nederlanders hadden weinig oog voor wat de Joden hadden meegemaakt. In de eerste jaren na de oorlog mochten de Joden geen herdenkingsmonumenten in de publieke ruimte oprichten.”
Het is opmerkelijk dat koningin Wilhelmina, die in Londen weinig voor de Joden deed, onverminderd geliefd bleef onder de Nederlandse Joden.
„Wilhelmina had een goede naam onder Nederlandse Joden. Het is ontroerend dat Joden in de onderduik of in de kampen haar verjaardag vierden, door het Wilhelmus te zingen of iets oranjes te dragen. Ondergedoken Joden die naar de radiotoespraken van Wilhelmina luisterden, leken niet te merken dat ze het zelden over het lot van de Joden had. Wilhelmina was het symbool van het vrije Nederland, het land waar alles goed was, ook voor Joden.
De kritiek op Wilhelmina kwam pas ver na de oorlog op gang, in 1966, toen prinses Beatrix ging trouwen met de Duitser Claus von Amsberg. Het huwelijk heeft de liefde van de Joden voor het koningshuis zwaar op de proef gesteld. Tijdens de huwelijksdienst van Beatrix en Claus bleef de bank voor de Joodse genodigden leeg.”
Veel onderzoek naar Joodse geschiedenis wordt ingegeven door ideologische agenda’s, staat er in de inleiding van het boek. Kost het u moeite om onbevooroordeeld onderzoek te doen?
„Om goed onderzoek te kunnen doen, moet je het historisch ambacht beheersen. Je moet Jiddisch en Hebreeuws kunnen lezen, liefst ook Spaans en Portugees. Je moet de interne codes van de Joodse gemeenschap kennen en weten wat het verschil is tussen, bijvoorbeeld, mizrachisten en agoedisten. Het zijn twee orthodoxe stromingen in het Jodendom, maar de een is zionistisch en de ander niet.
Als niet-Jood hoor ik nergens bij. Ik ben geen zionist en geen antizionist, ik ben niet liberaal en niet orthodox. Ik ben historicus, ik probeer het verleden recht te doen en ik wil begrijpen waarom de dingen gingen zoals ze gingen. Als ik Jood zou zijn, zou men mij wellicht makkelijker kunnen verwijten dat ik een ideologische agenda heb.”
U bent protestants. Krijgt u in uw onderzoek te maken met Joodse vooroordelen tegen protestanten?
„Ik heb nooit iets van zulke vooroordelen gemerkt. Ik ben er wel alert op. Als ik iets over Abraham Kuyper en de Joden zeg, voel ik meer dan anders de drang om te bewijzen dat ik historicus ben. Dan wil ik Abraham Kuyper als historicus benaderen, en niet als iemand die ik gemakkelijk kan volgen en begrijpen omdat hij protestant was.”
Boekgegevens
”Geschiedenis van de joden in Nederland”, J. C. H. Blom, D. J. Wertheim, H. Berg en B. T. Wallet (red.); uitg. Balans, Amsterdam, 2017; ISBN 978 94 600 3437 4; 589 blz.; € 49,95.